Zandspiering
Zandspieringen
Ammodytes tobianus, Linnaeus, 1758*
Lengte afgebeelde vis: 0 cm
Lengte tot circa: 20 cm
Toelichting
Herkenning: 1. Kleine, lange, slanke, zilverkleurige vis met een spitse snuit, een bovenstandige bek en een sterk uitstulpbare bovenkaak. Verhemelte zonder tanden. 2. Met een lange rugvin met 50-56 vinstralen, die in een groeve opgevouwen kan worden. 3. Lichaam geheel beschubd, inclusief de staartvinbasis. De schubben op de buik liggen regelmatig gerangschikt.
Verspreiding: Noordoost-Atlantische Oceaan, Noordzee en Oostzee. Langs de Nederlandse kust algemeen.
Leefwijze: Kustgebonden soort, die veelal in ondiep water tot 30 meter in scholen boven de zeebodem naar voedsel zoekt. Wordt vaak bij laagwater ingegraven in drooggevallen zandbanken aangetroffen. Er zijn twee groepen zandspiering te onderscheiden met een verschillende paaitijd. Eén groep paait van april tot juni, terwijl de andere groep paait van september tot november. De eieren worden afgezet op en in het zand. De zandspiering overwintert ingegraven in het zand op een diepte van 20-100 meter.
Voedsel: Vooral dierlijk plankton.
Naamgeving: Sandeel Kleiner Sandaal Lançon équille
Een "V" betekent dat de vissoort in de Visserijwet is opgenomen.
Meer informatie
* Naam van de eerste auteur die de vissoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde. Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staan de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.