Bescherming vissoorten
Sommige vissoorten zijn zo zeldzaam dat zij het hele jaar door beschermd moeten worden. Andere vissoorten hebben minder bescherming nodig of worden alleen in de paaiperiode beschermd. De bescherming van vissoorten wordt op verschillende manieren vormgegeven.
Europese en internationale bescherming
Ten aanzien van de bescherming van vissen spelen verscheidene Europese instrumenten en internationale verdragen een rol. In veel gevallen werken internationale verdragen door naar Europese richtlijnen en verordeningen welke uiteindelijk worden omgezet of direct gelden als nationale wetgeving. Om deze reden zullen slechts enkele internationale en Europese instrumenten kort besproken worden, voordat de nationale wetgeving aan bod komt.
Habitatrichtlijn
De Habitatrichtlijn is een richtlijn van de Europese Unie die in alle lidstaten geldt. Deze richtlijn is grotendeels gebaseerd op het Verdrag van Bern en biedt bescherming aan planten, dieren (behalve vogels) en de natuurlijke omgeving (habitat) waarin deze voorkomen. Een richtlijn is een instrument dat, zoals de naam al doet vermoeden, een kader schept waar de lidstaten aan moeten voldoen. Richtlijnen moeten worden omgezet in nationale wetgeving. In Nederland is de Habitatrichtlijn dan ook omgezet in de Wet Natuurbescherming. Om deze reden zal de inhoudelijke bescherming van de Habitatrichtlijn niet verder besproken worden.
Europese Aalverordening
De Europese Aalverordening is een is een juridisch instrument van de Europese Unie gericht op het herstel van de populatie van aal (paling). Op grond van deze verordening moeten alle Europese lidstaten waarin natuurlijke habitats voor aal voorkomen zogenaamde aalbeheerplannen opstellen om ervoor te zorgen dat minstens 40% van de biomassa van volwassen aal naar zee kan migreren om voor nageslacht te zorgen. Daarnaast moet volgens deze verordening 60% van de gevangen glasaal uitgezet worden en dient de visserij-inspanning op- en de totale vangst van- aal met 50% te zijn afgenomen vanaf 2009 ten opzichte van de periode 2004-2006.
Rijnverdrag, Maasverdrag & Beneluxbeschikking vrije vismigratie
Het Rijnverdrag en het Maasverdrag zijn internationale verdragen waarin afspraken zijn gemaakt tussen de landen binnen de stroomgebieden van deze rivieren ten aanzien van de bescherming van de rivieren de Rijn en de Maas en de daarin voorkomende dieren en ecosystemen. Samen met de Beneluxbeschikking vrije vismigratie trachten deze verdragen de vismigratie te bevorderen. Zo dient Nederland op grond van deze instrumenten migratiebarrières zoals stuwen, dammen en sluizen voor vissen passeerbaar te maken.
Nationale bescherming
Vissen worden in Nederland met name beschermd door de Wet natuurbescherming. Deze per 1 januari 2017 geldende wet heeft de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet vervangen.
De Wet natuurbescherming maakt onderscheid tussen soortenbescherming en gebiedenbescherming. Beide vormen van bescherming kunnen van toepassing zijn voor vissen, afhankelijk van de vissoort.
Gebiedenbescherming
Op grond van artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming wijst de Minister van Economische Zaken speciale beschermingszones, ook wel Natura 2000-gebieden genoemd, aan voor vissoorten genoemd in bijlage II van de Habitatrichtlijn. Dit betekent dat voor de beekprik, bittervoorn, elft, fint, grote modderkruiper, houting, kleine modderkruiper, rivierdonderpad, rivierprik, Atlantische steur, zalm en zeeprik speciale beschermingszones aangewezen moeten worden. Tot op heden is echter nog niet voor elke soort een speciale beschermingszone aangewezen.
Indien een gebied is aangewezen als speciale beschermingszone, worden er instandhoudingsdoelstellingen opgenomen voor de soort(en) waarvoor het gebied is aangewezen. Daarnaast kunnen er passende maatregelen worden genomen om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken. De verantwoordelijkheid om instandhoudingsdoelstellingen vast te stellen en deze doelstellingen te behalen ligt sinds de komst van de Wet natuurbescherming bij de provincie(s) waarin het Natura 2000-gebied ligt. Ook moeten de gedeputeerde staten van de provincie een beheerplan vaststellen waarin wordt vastgelegd hoe het gebied wordt beheerd en welke activiteiten met of zonder vergunning zijn toegestaan.
De bescherming van vissen binnen een voor deze soort(en) aangewezen speciale beschermingszone is streng. Zo mogen er in principe geen projecten of activiteiten worden gestart indien niet met zekerheid is vast te stellen dat deze projecten of activiteiten de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen aantasten. Hetzelfde geldt voor projecten die buiten de grenzen van het Natura 2000-gebied zijn gepland, maar die wel tot negatieve effecten binnen het Natura 2000-gebied kunnen leiden.
Soortenbescherming
Naast de gebiedenbescherming, welke alleen geldt in en rondom de speciale beschermingszones kent de Wet natuurbescherming ook nog een soortenbeschermingsregime. Net als bij de gebiedenbescherming wordt grotendeels teruggegrepen op de Europese Habitatrichtlijn om te bepalen welke soorten in welke mate beschermd zijn. Zo geldt op grond van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming een strikte vorm van bescherming voor de Atlantische steur en de houting. Deze vissen mogen in hun natuurlijke verspreidingsgebied niet opzettelijk worden gevangen, gedood of verstoord. Daarnaast mogen de rust- en voortplantingsplaatsen van deze dieren niet worden beschadigd of vernield.
Vervolgens bepaalt artikel 3.7: “Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het aan de natuur onttrekken en de exploitatie van daarbij aangewezen dieren of planten van soorten, genoemd in bijlage V bij de Habitatrichtlijn of bijlage III bij het Verdrag van Bern, indien dat nodig is voor het behoud of het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van die soorten.” Dit betekent dat voor de elft, fint, rivierprik en zalm aanvullende regels gesteld kunnen worden. Dit is in feite ook gebeurd. Voor de elft, fint en zalm gelden jaarrond gesloten tijden en voor de rivierprik een gesloten tijd van 1 maart tot en met 30 april en van 1 november tot en met 31 januari.
Los van de hierboven genoemde, uit de Habitatrichtlijn voortvloeiende bescherming, is het verboden om de beekdonderpad, beekprik, elrits, Europese rivierkreeft, gestippelde alver, grote modderkruiper en kwabaal opzettelijk te vangen of te doden en de vaste voortplantings- of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te verstoren of te vernielen. Dit verbod is opgenomen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.
Tot slot kent de Wet natuurbescherming via artikel 1.11 een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. Deze zorgplicht houdt in dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige effecten kunnen optreden, dit handelen achterwege laat of minimaliseert, om zo de negatieve gevolgen te beperken. Overigens geldt deze algemene zorgplicht niet wanneer men overeenkomstig de Visserijwet 1963 handelt. Wanneer men dus het recht heeft om ergens te vissen, dan mag men bijvoorbeeld overeenkomstig de regels van de Visserijwet 1963 een vis doden voor consumptie.
Direct in hetzelfde water terugzetten
Alle beschermde soorten moeten na eventuele vangst dus altijd direct in hetzelfde water worden teruggezet door zowel beroeps- als sportvissers.
De Wet natuurbescherming is op het hele Nederlandse grondgebied van toepassing dus ook op water dat ligt boven eigen grond dat al dan niet in verbinding staat met ander water. De werking van de Wet natuurbescherming is op zee beperkt tot de zogenoemde "territoriale zee". Dit is de zee vanaf de laagwaterlijn tot 12 zeemijlen uit de kust. De grenzen van de territoriale zee zijn vastgelegd in verdragen met België, Duitsland en Engeland.
Ook de paling (aal) valt onder de bescherming van de Wet natuurbescherming. Er geldt op basis van artikel 3.20 van de Regeling Natuurbescherming echter vrijstelling als kan worden aangetoond dat een aal:
• is gevangen overeenkomstig de Visserijwet 1963 of;
• legaal is ingevoerd of verkregen.
Voor sportvissers zal bijna nooit sprake zijn van een vrijstelling omdat de voorwaarden van de schriftelijke toestemming (vergunning) bijna altijd verplichten om gevangen paling direct terug te zetten. Ook voor de (Jeugd)VISpas en de Kleine VISpas geldt als voorwaarde dat elke aal altijd direct in hetzelfde water moet worden teruggezet. Het tijdelijk bewaren van aal is in dit geval dus ook niet toegestaan.
Minimummaten
Op grond van artikel 2a van de Visserijwet 1963 in combinatie met artikel 1 van het "Reglement voor de binnenvisserij 1985" kan de Minister minimum maten vaststellen voor bepaalde vissoorten. De vissoorten waarvoor een minimum maat is vastgesteld zijn opgenomen in art. 5b van de "Uitvoeringsregeling visserij". Vangt iemand een vis van één van deze soorten en heeft deze nog niet de minimummaat dan moet die vis altijd direct in hetzelfde water worden teruggezet. Het tijdelijk bewaren van een ondermaatse vis is dus ook niet toegestaan. De Minister van Economische Zaken kan eventueel ontheffing verlenen van de verplichting om ondermaatse vis direct terug te zetten bijvoorbeeld voor onderzoek.
Minimummaten vissoorten:
•Aal/Paling 28 cm
•Baars 22 cm*.
•Barbeel 30 cm.
•Bot 20 cm.
•Beekforel 25 cm.
•Kopvoorn 30 cm.
•Rivierprik 20 cm.
•Snoek 45 cm.
•Snoekbaars 42 cm.
•Zeelt 25 cm.
* voor de baars geldt, met uitzondering van het IJsselmeer, in twee gevallen een uitzondering. In art. 7 van het “Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985” is namelijk bepaald dat degene die het recht heeft om met de hengel te vissen:
1.een onbeperkt aantal ondermaatse baars in bezit mag hebben op voorwaarde dat de baarzen levend worden bewaard in een leefnet of emmer en levend in hetzelfde water worden teruggezet;
2.maximaal 20 dode ondermaatse baarzen in bezit mag hebben en te vervoeren, voor zover aannemelijk is dat deze als aasvis worden gebruikt. Let op: op grond van voorwaarde 12 in de Gezamenlijke Lijst van Nederlandse Viswateren mogen er van deze 20 baarzen maar 10 groter dan 15 cm. zijn.
N.B. een visrechthebbende kan in de voorwaarden van zijn schriftelijke toestemming een hogere minimummaat of een meeneemlimiet vaststellen of bepalen dat vissen van bepaalde soorten altijd direct moeten worden teruggezet.
N.B. voor vissoorten waarvoor een minimummaat is vastgesteld, geldt een ‘fileerverbod’ omdat door vis te fileren de maat van de vis niet meer is vast te stellen. Het is daarom verboden om op of in de nabijheid van enig water vis waarvoor een minimum maat geldt, voorhanden te hebben als deze vis in zodanige toestand is gebracht, dat daardoor de vaststelling van de maat wordt bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt (art. 5 Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985).
Gesloten tijd vissoorten, aassoorten en vistuigen
-> Lees
hier meer over de gesloten tijden voor vissoorten, aassoorten en vistuigen in Nederland.
Verbod gebruik levend aas
Het "Besluit houders van dieren" verbiedt het gebruik van alle levende vissen als aas bij de binnen- en kustvisserij. Let op: onder het begrip "vissen" vallen ook bepaalde door de minister aangewezen schaal- en schelpdieren (artikel 1, lid 2 Visserijwet 1963) zoals de Noordzeegarnaal, Steurkrab (Steurgarnaal) en diverse krabben- en kreeftensoorten. Om welke dieren het gaat is te lezen in bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling visserij. Het verbod op het gebruik van levend aas geldt ook voor andere gewervelde dieren: zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Wormen en maden zijn wel als aas toegestaan omdat deze ongewerveld zijn. In artikel 2 van het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren 1970 is te lezen wat precies verstaan wordt onder "kustwater".
Het voorhanden hebben van levende vissen valt niet onder dit verbod. Uiteraard moeten bij het in bezit hebben van levende vissen - voor zover van toepassing - de wettelijke minimummaat en de gesloten tijden voor vissoorten in acht worden genomen. Ook moeten de vissen voldoende ruimte en zuurstof hebben omdat anders sprake is van dierenmishandeling (art. 2.1 Wet dieren).