Het belangrijkste kenmerk van de blauwneus zit al in de naam. In combinatie met een onderstandige bek en lange anaalvin is deze exoot duidelijk van andere vissoorten te onderscheiden. Nu er steeds meer blauwneuzen voorkomen in Nederland, groeit ook de kans om er eentje aan de haak te slaan.
Van oorsprong komt de blauwneus voor in het oosten van Europa, grofweg van het zuiden van Scandinavië tot in het Noorden van Turkije. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd de soort geïntroduceerd in het stroomgebied van de Rijn, waarschijnlijk doordat jonge blauwneuzen onbedoeld zijn meegelift met pootvisuitzettingen voor de hengelsport. Later zijn ze ook in de vijverhandel terechtgekomen. Zo werden ze aan het begin van deze eeuw aangeboden in tuincentra in Nederland. In 1989 dook de eerste blauwneus op in Nederland, in een met de Nederrijn in verbinding staande zandput.
Sterke opmars
Na de eerste vangst werden nog maar sporadisch blauwneuzen gesignaleerd. In 1995 werden twee jonge dieren gevangen in beekmondingen bij de Maas, maar de destijds verwachte opmars van de soort in deze rivier bleef uit. In de verschillende Rijntakken komen de laatste jaren wel meer enmeer blauwneuzen boven water en ze worden ook steeds groter. In de zomer van 2020 werd het Nederlands record nog aangescherpt naar 48 centimeter. Bij visonderzoek met een RAVON-schepnet zijn de afgelopen twee jaar ook veel juveniele blauwneuzen gevangen. Op sommige plaatsen – zoals bij het Pannerdens kanaal – was de blauwneus na de blankvoorn
zelfs de meest algemene soort bij bemonsteringen. Waarschijnlijk zijn deze jonge vissen afkomstig van dieren die zich vanuit Duitsland laten afzakken, hoewel voortplanting in Nederland niet valt uit te sluiten. Zo zijn er mogelijk geschikte paaiplaatsen in een vistrap in de Baakse Beek, ten zuidoosten van Zutphen. Hier werden onlangs nog veel jonge blauwneuzen gevangen.
Langeafstandszwemmer
Daar waar karperachtigen maar beperkt migreren tussen paaiplaatsen, opgroeigebieden en overwinteringslocaties, kan de blauwneus een ware langeafstandszwemmer zijn. Zo trekken blauwneuzen die in de brakke Oostzee leven wel honderden kilometers de rivieren op om te paaien. Bij de mannetjes kleuren de flanken en rug donkergrijs tot zwart en de buik oranjerood zodra de trek begint. De paaitijd loopt van eind mei tot juli. De eitjes worden afgezet in snelstromend water boven grind en na het uitkomen laten de larven en jonge dieren zich met de stroom afzakken. De populatie in Nederland blijft vermoedelijk de gehele levenscyclus binnen het zoete water waarbij dieren opgroeien in de Nederlandse Rijntakken en zich stroomopwaarts in Duitsland voortplanten. Wil je deze soort weleens met je hengel vangen? Waag dan een poging in de Waal, Nederrijn en IJssel. Met een feederhengel en enkele maden op de haak zijn ze te verschalken in de kribvakken.