De tong (Solea solea) dankt zijn naam aan zijn ovaalvormige lichaam. De ietwat onflatteuze bijnaam scheefsmoel – vanwege de karakteristieke kleine, gebogen bek – zegt echter veel meer over deze zilte bodembewoner.
In verhouding tot de rest van zijn langgerekte lichaam heeft de tong een relatief kleine, afgeronde kop. Kenmerkend zijn de kleine, half cirkelvormige en onderstandige bek, de iets voor de bek uitstekende ronde snuit en kleine oogjes – in verhouding tot andere platvissen – die dicht bij elkaar staan op de rechterzijde van het lichaam. Door deze positionering van de ogen kan de tong zich mooi ingraven in het zand en toch blijven loeren op een voorbij zwemmende prooi.
Baarddraden
Bij het opsporen van een prooi zijn de talrijke, korte tast- of baarddraadjes echter veel belangrijker dan het gezichtsvermogen. Deze zitten onderaan de bek en rond de neusopeningen en hebben een belangrijke sensorische functie om voedsel – wormen, kleine kreeftachtigen en week- en schaaldieren – te vinden. Zou een tong blind worden, dan kan hij nog steeds zijn prooi vinden. Bovendien is deze vis een echte nachtjager; overdag liggen ze ingegraven en stil in het zand.
Zwarte vlek
De tong staat namelijk ook bij andere
predatoren op het menu. Om zich daar
tegen te wapenen, heeft hij een ingenieus
afschrikmiddel tot zijn beschikking.
Op de grijs- tot donkerbruine zijde met
onregelmatig vlekken en stippen zit op
het uiteinde van de rechterborstvin een
zwarte, ovale vlek. Die heeft een beschermende functie. Wordt de tong aangevallen,
dan zet de vis de rechter borstvin
rechtop. De nu duidelijk zichtbare zwarte vlek doet denken aan de pieterman, die
op zijn eerste rugvin en het kieuwdeksel een sterke gifstekel heeft zitten.
Zomergast
Tong tref je van grofweg april tot oktober
vooral aan op vlakke zand-, kleien
slibbodems in relatief ondiep water
(tot zo’n 40-60 meter diep) – zelfs flink
stroomopwaarts in havens en riviermondingen.
Daar kunnen ze zich ingraven,
biedt hun kleur maximale bescherming
en scharrelen ze hun kostje bij
elkaar. In ons land is de tong een echte zomergast. In de winter trekken ze terug
naar het diepere iets warmere water in
de zuidelijke Noordzee. Pas in het vroege voorjaar komen tongen weer dicht onder
de kust om bij 6-12°C op een diepte
van 20 meter te paaien (april tot juni).
Zee- en sliptong
Tong kan 60 tot 70 cm lang en drie kilo
zwaar worden. Deze grote, oude tongen
worden ook wel zeetong genoemd,
maar komen in de Noordzee slechts
zeer sporadisch voor. Langs de Nederlandse kust komt de soort algemeen
voor, maar dit betreft kleinere exemplaren (30 tot 50 cm). Dit formaat wordt
ook wel aangeduid als sliptong. Dit
aangezien deze kleinere maat vissen
gemakkelijker door de netten heen slipt
en zo weet te ontsnappen. Dat is maar
goed ook, want sliptongen zijn veelal
nog niet paairijp. Pas op drie- tot vijfjarige
leeftijd bij een lengte van 25 tot 35 cm wordt de tong paairijp.