Sportvissers vangen vaak grondels, maar slechts sporadisch een marmergrondel. Toch heeft deze grondelsoort zich sterk verspreid in ons binnenwater sinds dat hij zich rond de eeuwwisseling in Nederland heeft gevestigd.
De marmergrondel (Proterorhinus marmoratus) is in 2002 voor het eerst waargenomen in Nederland. Hij is net als veel andere exotische grondelsoorten afkomstig uit de Kaspische en de Zwarte Zee en het stroomgebied van de Donau. Via het Main-Donaukanaal of via ballastwater van schepen is de gemarmerde grondel nu ook aanwezig in het stroomgebied van de Rijn.
Bedeesd type
De soort verspreidde zich via de grote rivieren en kanalen snel naar uiterwaardplassen, polderwateren en beken. Daarbij komt de marmergondel talrijker voor in kleinere wateren zoals slootjes en beekjes. In grotere watersystemen legt hij het namelijk af tegen de concurrentie: de zwartbekgrondel, Kesslers grondel en Pontische stroomgrondel zijn agressiever.
Deze grondelsoorten vallen het aas dat langs hun schuilplaats komt echt aan. De marmergrondel is wat bedeesder en verlaat zijn schuilplaats tussen de stenen of waterplanten niet zo snel. Hij gaat pas ’s nachts actief op zoek naar voedsel (kreeftachtigen en insectenlarven).
Neusbuisjes
Ook qua uiterlijk lijkt de kleine marmergrondel (dit visje wordt maximaal 11 cm groot) niet op de andere grondels. Hij is gemakkelijk te herkennen aan de twee buisvormige neusopeningen die de andere grondelsoorten niet hebben – boven water kunnen deze neusbuisjes tegen de snuit kleven waardoor ze minder goed zichtbaar zijn.
De marmergrondel heeft wel veel weg van de inheemse rivierdonderpad. Het meest in het oog springende onderscheid tussen deze twee vissoorten zit hem in de buikvinnen. Bij de marmergrondel zijn die vergroeid tot een zuignap, bij de donderpad zijn deze vinnen gescheiden.
Zwart paaikleed
In de paaitijd is het verschil met de rivierdonderpad bij de mannetjes helemaal duidelijk te zien. In plaats van het gebruikelijke donkerbruin tot -grijs met een gemarmerde tekening, worden die dan bijna zwart. De voorste rand van hun eerste rugvin kleurt helder oranje, de rand van de tweede rugvin en staartvin kleuren wit tot rood. In dit paaikleed maken de mannetjes het nest in een kleine holte tussen stenen of ander hard substraat.
Daar zet het vrouwtje haar eieren af, waarna manlief de zorg op zich neemt tot ze uitkomen. De huishoudelijke taken bestaan uit het met zijn borstvinnen creëren van een constante toestroom van zuurstofrijk water en bewaking. Die taken keren meerdere keren per jaar terug, want van april tot september hebben vrouwtjes meerdere legsels.