Kleine pieterman
Pietermannen
Echiichthys vipera, (Cuvier, 1829)*
Lengte afgebeelde vis: 12 cm
Lengte tot circa: 16 cm
Toelichting
Herkenning: 1. Bodemvis met een goudgele rug en zilverwitte buik en met de buikvinnen vóór de borstvinnen. 2. Korte eerste, geheel zwarte rugvin met harde, scherpe (en giftige!) stekels en een lange tweede rugvin (21-24 vinstralen) en anaalvin. 3. Een lange stekel op de kieuwdeksels en een grote, schuin naar boven gerichte bek. 4. Anders dan de Grote pieterman geen stekeltjes voor de ogen.
Let op: Kan met zijn giftige stekels pijnlijke wonden veroorzaken, die onbehandeld tot amputatie kunnen leiden. Het (eiwit)gif kan het best worden geneutraliseerd door zo snel mogelijk heet water over de wond te gieten.
Verspreiding: Oost-Atlantische Oceaan, Noordzee. Langs de Nederlandse kust vrij algemeen.
Leefwijze: Komt voor op zandbodems vanaf de getijdezone tot een diepte van 30 meter. Ligt overdag tot de ogen ingegraven in het zand in afwachting van passerende prooien. Is ’s nachts actiever. Paait in de zomer.
Voedsel: Vooral op de bodem levende kreeftachtigen.
Naamgeving: Lesser weever Viperqueise Petite vive
Een leeg cirkeltje geeft aan dat de vissoort niet in één van de wetten voorkomt.
Meer informatie
* Naam van de eerste auteur die de vissoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde. Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staan de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.