Kortsnuitzeepaardje

Herkenning: 1. Snuit iets opgewipt, tot maximaal 1/3 van de koplengte en met een kleine eindstandige bek. 2. Kop loodrecht op de lengte-as van het lichaam; kop en lichaam zonder of met slechts enkele lange aanhangsels. 3. Oogdiameter ongeveer even groot als de halve snuitlengte (verwarring van jonge dieren met die van het langsnuitzeepaardje mogelijk).
Verspreiding: Zuidwestelijke Europese kusten. De laatste jaren een vrij regelmatige zomergast in de Zeeuwse wateren en in de Waddenzee.
Leefwijze: Leeft in ondiepe kustwateren tussen zeegrasvelden en wieren, waaraan ze zich met hun staart kunnen vastgrijpen. Paait van april tot oktober. Het vrouwtje legt de eieren in de broedbuidel van het mannetje. De jongen worden tussen mei en augustus geboren en in de broedbuidel beschermd.
Voedsel: Kleine kreeftachtigen en vislarven.

* Naam van de eerste auteur die de vissoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde. Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staan de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.