Zeeduivel
Zeeduivels
Lophius piscatorius, Linnaeus, 1758*
Lengte afgebeelde vis: 0 cm
Lengte tot circa: 200 cm
Toelichting
Herkenning: 1. De eerste rugvin bestaat uit zes lange onvertakte vinstralen, waarvan er twee vóór de ogen zijn ingeplant. De eerste rugvinstraal met aan het einde een vlezig flapje (‘hengel’). 2. Zeer grote, brede kop en bovenstandige bek met zeer veel naar achteren gebogen tanden. 3. Flanken gecamoufleerd met vele vlezige uitsteeksels.
Verspreiding: Oost-Atlantische Oceaan vanaf de Golf van Guinea tot IJsland en Barentszzee, Middellandse Zee, Noordzee en Oostzee. Langs de Nederlandse kust zeldzaam, en hooguit jonge exemplaren.
Leefwijze: Leeft op de bodem, gewoonlijk op een diepte van 15-1000 meter. De zeeduivel paait van april tot juni ten noorden, westen en zuiden van de Britse eilanden op een diepte van circa 400 meter. Volwassen vrouwtjes worden in de Atlantische Oceaan regelmatig dicht onder het oppervlak gevangen, mogelijk in verband met migratie. Geslachtsrijp vanaf 40 (mannetjes, 4 jaar) of 70 (vrouwtjes, 6 jaar) cm.
Voedsel: Voornamelijk vis, die wordt gelokt door de “hengel” heen en weer te bewegen.
Naamgeving: Angler Seeteufel Baudroie commune
Een "V" betekent dat de vissoort in de Visserijwet is opgenomen.
Meer informatie
* Naam van de eerste auteur die de vissoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde. Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staan de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.