Noorse meun
Kabeljauwen
Ciliata septentrionalis, (Collett, 1875)*
Lengte afgebeelde vis: 0 cm
Lengte tot circa: 20 cm
Toelichting
Herkenning: 1. Twee rugvinnen, de eerste met één normale vinstraal, gevolgd door een rij zeer korte vinstralen in een groef en de tweede rugvin met 48-53 normale vinstralen. 2. Kop langer dan 1/5 van de totale lengte. 3. Eén draad op de kin, vier bovenop de snuit en nog drie paar korte draden op de bovenlip, die tezamen een kammetje vormen aan weerszijden van de kop.
Verspreiding: Noordoost-Atlantische Oceaan en Noordzee. Langs de Nederlandse kust zeldzaam.
Leefwijze: Leeft op een diepte van 10-50 meter. Paait in het voorjaar.
Voedsel: Kreeftachtigen en wormen.
Naamgeving: Northern rockling Nördliche Seequappe Motelle nordique
Een leeg cirkeltje geeft aan dat de vissoort niet in één van de wetten voorkomt.
Meer informatie
* Naam van de eerste auteur die de vissoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde. Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staan de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.