De Living Planet Index for Migratory Freshwater Fish schetst een droevig beeld van de teruggang van veel migrerende vissoorten. Door de bouw van waterkrachtcentrales en klimaatverandering zal de druk op zoetwaterecosystemen verder toenemen. Toch zijn er ook lichtpuntjes, zoals herintroducties en ecologisch herstel na verwijdering van oude dammen.
Zoete wateren zijn hotspots van
biodiversiteit. De
IUCN Freshwater
Fish Specialist Group schat het
totaal aantal vissoorten op aarde
op ruim 32.000, waarvan bijna de
helft in zoet water leeft – en dat
terwijl die biotoop maar 0,3 procent
van het watervolume op aarde
omvat.
Tegelijkertijd gebruikt de
groeiende wereldbevolking dit
schaarse water voor irrigatie,
drinkwater, viswater, transport,
waterkracht en afvoerroute voor
afval. Het is dus duidelijk dat
zoetwaterecosystemen zowel
ecologisch bijzonder als zeer
kwetsbaar zijn.
Somber beeld
Dat de deze zomer verschenen Living Planet Index voor zoetwatertrekvis een somber beeld schetst is dus niet echt verbazend. Tussen
1970 en 2019 is de omvang van trekvispopulaties wereldwijd met gemiddeld 76 procent geslonken.
Europa gaat voorop met een daling van 93 procent, Noord-Amerika doet het iets beter met een min van 28 procent. Voor veel andere
gebieden – met name in tropisch Afrika en Azië – zijn gegevens schaarser, waardoor ze niet in een percentage zijn uit te drukken.
Toch leert het rapport dat ook tal van tropische trekvissoorten achteruitgaan. Vooral grotere soorten zoals de Mekong reuzenmeerval
(Pangasianodon gigas), goonch (Bagarius yarrelli) in de Indus en Ganges of golden masheer (Tor putitora) uit de Himalaya springen in het oog. Zoals vaker zijn deze bedreigde reuzen een waarschuwingssignaal voor populaties van kleinere soorten in hetzelfde water, net zoals Atlantische steur in onze streken verdween voordat andere soorten trekvis uitstierven.
Het verdwijnen van grote roofvissen zoals de goonch vormt een waarschuwing voor kleinere soorten in het water.
“Het rapport over zoetwatertrekvis
is een toevoeging aan de reguliere Living Planet Index van het Wereld Natuur Fonds (WWF) die elke twee jaar uitkomt”, zegt Oskar de Roos, senior adviseur bij WWF. “We geven hiermee een signaal af op basis van feiten. Ecosystemen staan onder een enorme druk en de achteruitgang van biodiversiteit in zoet water is dramatisch te noemen.”
Volgens De Roos zijn er verschillende oorzaken aan te wijzen voor de neergang van trekvispopulaties, waarbij de bouw van stuwen en dammen bovenaan staat. Ook in de Rijn zijn zulke obstakels een probleem. Zalm kan nog altijd niet optrekken tot Basel en jonge zalmen moeten tijdens de migratie naar zee meerdere waterkrachtcentrales en turbines passeren, wat ze zelden overleven.
Ook scheepschroeven in vaarroutes, vervuiling en klimaatverandering vormen een bedreiging. De Roos stelt dat het effect van klimaatverandering op dit moment nog moeilijk te becijferen is, maar
dat de gemiddelde watertemperatuur
in de Rijn wel al jaren oploopt.
“Je kunt je voorstellen dat die trend
verontrustend is voor koudwatersoorten als de zalm. Droogte en een dalend waterpeil zijn op zichzelf al een bedreiging voor de habitat van veel vissoorten. De impact van dat soort veranderingen onderzoeken we ook.”
De aanleg van watermolens decimeerde al in de middeleeuwen de zalmstand.Grondwater voor irrigatie
Dat de voortekenen niet gunstig
zijn, blijkt uit een vorig jaar gepubliceerde
studie van Marc Bierkens,
hoogleraar hydrologie aan de
Universiteit Utrecht en onderzoeker
bij Deltares. Die modelstudie wijst op iets wat veel mensen nog over
het hoofd zien: de gestaag groeiende
vraag naar grondwater voor irrigatie
in de landbouw gaat de komende
jaren de afvoer van rivieren afknijpen
(Nature 574: 90).
Het dalen van het
grondwaterpeil en opdrogen van
beken in Oost-Brabant in 2019 en
2020 toont op klein zakformaat een
trend die we elders vaker gaan zien.
Bierkens: “Veel mensen snappen
nog niet goed dat grondwater in
contact staat met het oppervlaktewater
en dat het oppompen van
grondwater dus kan leiden tot
minder waterafvoer door rivieren –
en daarmee ook tot een daling van
het waterniveau. Dat heeft op zijn
beurt natuurlijk weer effecten op
aquatische ecosystemen. Dat kan
een belangrijke factor worden als
oppervlaktewater schaarser wordt
en landbouwgewassen meer water
vragen door hogere temperaturen.”
Velen zien rivieren als een goot voor
afstromend smelt- en regenwater,
maar dat is volgens Bierkens
maar een deel van het verhaal.
“Het verschilt
per stroomgebied,
maar gemiddeld komt dertig á
vijftig procent van de rivierafvoer
uit trage waterafvoer via het grond-
water. Zeker bij lage afvoeren in
droge periodes is het meeste water
in de bedding afkomstig uit de
bodem. Die stroom zorgt voor
stabiliteit.”
Vrij afstromende rivieren vormen de basis van gezonde ecosystemen.
Het aftappen van die ondergrondse
stroom kan jaren goed gaan. Pas
als het peil onder een kritieke grens
daalt, worden veranderingen in de
waterlopen zichtbaar. Eerst wordt
namelijk de grondwatervoorraad
aangesproken, daarna gaat de put
de ondergrondse stroom richting
rivier aanspreken. Zodra de grondwaterstand daalt tot onder het
rivierpeil, gaat rivierwater de bodem
infiltreren, richting de waterput.
“In droge periodes merk je dan een
extra niveaudaling”, zegt Bierkens.
“Het duurt relatief lang voordat je
dat lage peil naast een rivier hebt
bereikt, maar vervolgens hoeft het
grondwater maar enkele decimeters te dalen om een merkbare daling van het oppervlaktewater te krijgen.” Dat fenomeen is nu al
zichtbaar in het stroomgebied van de Indus en de bovenstroomse gebieden van de Mississippi. In een conservatieve schatting van Bierkens krijgt de helft van de rivieren wereldwijd daar rond 2050 last van.
Het belangrijkste risico zit volgens
Bierkens in een temperatuureffect
omdat grondwater voor koeling
zorgt. “De grondwatertemperatuur
is ongeveer gelijk aan de gemiddelde
jaartemperatuur; in Nederland is dat rond de 11 á 12 graden Celsius.
Dat is veel kouder dan het oppervlaktewater
in de zomer. Als de
grondwaterstroom afneemt, stijgt de
temperatuur van het overgebleven
water. Dat heeft invloed op de
hoeveelheid opgelost zuurstof en
het broedsucces van vis. Ik verwacht
dat aquatische ecosystemen eerder
een knauw krijgen door lage waterstanden in combinatie met hoge
watertemperaturen, dan door het
droogvallen van grote waterlopen.”
Lage waterstanden zorgt voor een verhoging van de watertemperatuur van het overgebleven water.
Historische bronnen
Omdat de Living Planet Index trends
in aantallen trekvis slechts vanaf de
jaren 70 toont, brengt hij maar een
deel van de teruggang in beeld, zegt
De Roos. “Het is goed mogelijk dat
in 1970 in Europa en zeker in de Rijn
al een groot aantal trekvissoorten
vrijwel was verdwenen. Bronnen
van oudere gegevens bestaan wel,
maar zijn te gefragmenteerd om
trends mee weer te geven. Kun je
nagaan: de aantallen waren in de
jaren zeventig al laag, en nóg zie je
daarna een neergang. Je hebt het
over een teruggang van ruim 80
procent.”
Dat die inschatting meer is dan een
rekenkundig voorbeeld, toont
onderzoek van ecoloog en historicus
Rob Lenders, werkzaam aan de
Radboud Universiteit Nijmegen.
Op basis van gegevens uit archieven
uit verschillende delen van Europa
concludeert hij dat tussen de
middeleeuwen en 1900 de Atlantische
zalm al met 99,9 procent was
gedecimeerd. De tienduizenden
zalmen die omstreeks 1900 werden
gevangen op de Benedenrivieren,
waren dus slechts een relict van
een trek in de Rijn in de orde van
230 miljoen kilo zalm per jaar.
Daarvan resteerde in 1600 naar
schatting nog maar 29 miljoen kilo.
Lenders trok zijn conclusie na twaalf
jaar onderzoek aan historische
bronnen uit verschillende Europese
stroomgebieden. Zoekend naar
tijdreeksen in kloosterarchieven,
marktprijzen en handelsgegevens
kreeg hij de ontwikkeling van
zalmbestanden in diverse troomgebieden
in beeld. Zo kon hij ook
een oorzakelijke relatie leggen met
de bouw van watermolens – een
technologische innovatie uit de
middeleeuwen die piekte in de
achttiende eeuw. Die waterwerken
sloten vooral kleinere zijstromen
af en daarmee de paai- en opgroeigebieden
van zalm.
“De orde van grootte heeft ons wel
verbaasd, zowel wat betreft het
zalmbestand als het aantal watermolens”, aldus Lenders. “Er hebben
in Europa tienduizenden watermolens
gestaan, in sommige streken
meer dan tien per kilometer waterloop. We hebben ons dus nogal
verkeken op de belangrijkste periode
in de teruggang van de zalm; we
focussen te veel op neergang in de
laatste eeuw en op achteruitgang
in de hoofdstroom van de rivieren,
terwijl de zalm vooral last heeft
gehad van het afsluiten van de
kleinere zijstromen en beken in de
bovenloop.
De Masheer wordt door de aanleg van dammen met uitsterven bedreigd.
Omdat elke trekvis weer anders
een riviersysteem gebruikt, is de
les van de zalm niet zomaar te
vertalen naar andere soorten”,
zegt Lenders, die op dit moment
historisch onderzoek naar de steur
begeleidt.
“Daar waar steur meer in
de hoofdstroom paait en nauwelijks
last heeft gehad van watermolens,
is de zalm een uitzondering omdat
die het hele stroomgebied gebruikt
– van zee tot bovenloop. Die soort
voelt negatieve effecten dus op
verschillende plekken. Dat verschilt
ook weer van andere trekvissen die
lager op de rivier paaiden, zoals elft
of fint.”
Herstelmaatregelen
Historische kennis geeft ook inzicht
in herstelmaatregelen. “Wat we nu
zoal aan herstelwerk doen, gaat ons
volgens mij niet terugbrengen naar
de situatie van vroeger”, aldus
Lenders.
“Historische analyse leert
dat we het atersysteem tot in de
haarvaten in ogenschouw moeten
nemen. Tegelijkertijd moet je je niet
vastklampen aan de oude situatie,
omdat daarvoor te veel is veranderd.
Het is een referentie, maar geen
streefbeeld. Sowieso is de terugweg
altijd moeilijk, want de afbraak
van een ecosystemen gaat veel
sneller dan herstel.”
Met de massamigratie van zalm is
ook een belangrijke stroom van
voedingsstoffen voor het voedselweb verdwenen. Lenders schat dat
de zalmtrek in de Rijn rond het jaar
1200 goed was voor een stroomopwaarts
transport van 6.500 ton
stikstof en 845 ton fosfor. De rottende, uitgepaaide zalm voedde algen,
waterinsecten en andere vissoorten
waar opgroeiende zalm zich op zijn
beurt mee voedde. Lenders: “Jonge
zalm is indirect afhankelijk van de
kadavers van hun ouders. Als het
aantal kadavers laag is, daalt het
succes van de volgende generatie.”
Toch zijn er volgens De Roos diverse
mogelijkheden voor herstel en het
keren van negatieve trends. “We gaan
beginnen met een herintroductieprogramma
voor de steur, inclusief
herstel en bescherming van
paaigronden in de Rijn en Donau.”
Vrij afstromende rivieren vormen de basis van gezonde ecosystemen.
Beleidsmakers en financiers
snappen volgens De Roos inmiddels
dat waterkracht geen groene
energie oplevert. De dramatische
ecologische schade en fragmentatie
door dammen en stuwen staan in
geen verhouding tot de stroomopbrengst.
“Binnen de Europese
Commissie en bij investeringsbanken
worden dan ook steeds
meer vraagtekens gesteld bij de
bouw van nieuwe dammen. Er is
zelfs een Europees beleidsdoel
voor herstel van 25.000 kilometer
vrij stromende rivieren tot 2030.”
Ook het verwijderen van oude
dammen in Europa komt volgens
De Roos op gang. “Je ziet dat
trekvissen hun weg in no time weer
vinden als ze hun neus niet meer
stoten. Als natuurlijke processen
zich herstellen en er nog kleine
populaties aanwezig zijn, kunnen
aantallen dus snel gaan groeien.
Dat is een hoopvolle gedachte.”
Waterkrachtcentrales zorgen voor een dramatische ecologische schade.