In het ondiepe water langs de Zeeuwse dijken kun je ’s winters de slakdolf (Liparis liparis) aantreffen. Deze donkergekleurde ‘kikkervis’ paait in de wintermaanden op rotsbodems langs de kust.
De slakdolf is een typische verschijning.
Hij heeft een stompe kop, kleine oogjes, buisvormige neusgaten, lange
rug- en anaalvin en een schubloze, gladde en slijmerige huid. Met een beetje
fantasie lijkt deze vis qua vorm wel wat
op een donkergekleurd kikkervisje. De
borstvinnen zijn vrij groot en afgerond,
terwijl de buikvinnen zijn vergroeid tot
een zuigschijf – de slakdolf wordt ook
wel ‘kringbuik’ genoemd – waarmee hij
zich vasthecht aan hard substraat zoals
stenen of mosselbanken. Ze nemen vaak een kenmerkende houding aan waarbij
de staart omgeslagen langs het lichaam
wordt gehouden.
Goed gecamoufleerd
Je moet wel goed je best doen om de
slakdolf te spotten, want dit visje wordt maar maximaal 18 centimeter lang (vaak
zijn ze echter kleiner). Daarbij is hij geelbruin of grijsgroen van kleur, met een
kenmerkend streeppatroon van schuine,
bruingrijze strepen. Echt opvallen
doen ze dus niet. Jongere exemplaren
zijn nog beter gecamoufleerd en vaker
egaal bruin of zwart gekleurd. De meeste kans om een slakdolf te zien is tijdens
hun voortplantingsseizoen in de koude
maanden. Dan zijn ze het opvallendst
getekend – de mannetjes worden in de paaitijd meestal oranjerood van kleur,
zie foto rechtsonder – en op hun grootst.
Paaien en sterven
In de winterperiode kun je ze aantreffen
op rotsige bodems zoals die bijvoorbeeld
onderaan de Zeeuwse dijken te vinden
zijn. De slakdolf paait in dit ondiepe water,
waarbij de tot 1,5 millimeter grote eieren
vaak in kluiten op geweisponzen
worden afgezet (zoals op de foto boven
te zien is), maar soms worden de eieren
ook op de bodem gelegd. Daarna blijven
de ouderdieren slechts zeer kort in
de buurt van de eitjes. Van echte broedzorg is bij deze soort geen sprake aangezien aangezien
de slakdolf vrij snel na de paring
sterft. Deze vis wordt in de regel dan ook
slechts één tot maximaal twee jaar oud.
Naar dieper water
Na zes tot acht weken komen de eieren
uit, waarna de larven enige tijd in het
plankton verblijven. Vervolgens migreren
de jonge slakdolven naar verder uit
de kust gelegen gebieden met diep water
(tot honderd meter). Daar groeien ze
’s zomers op waarbij ze zich voeden met
garnalen, vlokreeften, borstelwormen
en kleine visjes zoals grondels. Datzelfde
of het volgende jaar trekken de slakdolven weer richting de kust voor het
paaiproces. De slakdolf komt algemeen
voor langs de Nederlandse kust en is in
de Zeeuwse wateren en in geulen in de
Waddenzee plaatselijk talrijk.