23 jul 2009
Onlangs voor het eerst in mijn leven vanaf een boot gevist. Waar? Achter het Centraal Station van Amsterdam, op het IJ. Nooit geweten dat je vlakbij huis in je eigen stad zo geweldig kan vissen. In mijn hoofd was ‘achter het centraal station’ een ongure plek, een speeltuin voor hoeren en junks. Geen glijbaan, wel veel wipkippen en overal gebruikte naalden in de zandbak. Maar in een bootje is het er ronduit idyllisch.
De tocht naar het IJ toe, door de grachten, is al een belevenis op zich. De botte hoofdstad verandert vanaf het water in een lief warm dorpje. Geen taxi’s, trams, of toeristen die je lastigvallen. Amsterdam schreeuwt niet meer naar je, het lacht je plots vriendelijk toe. Enige nadeel? Mensen in andere bootjes die zwaaien. Je moet eigenlijk terugzwaaien, want dat hoort zo. Dat doe je dan zo’n tien tot twintig keer beleefd, maar op een gegeven moment wil je niet meer zwaaien, groeten, knikken of wat dan ook. Je probeert potentiële zwaaiers met je ogen te ontwijken. Maar ze zwaaien naar je, hoe dan ook, recht in je gezicht. Je kan niet anders dan terugzwaaien, je moet terugzwaaien. Honderden keren.
Toen we eindelijk uit de drukke grachten waren en op het IJ zaten, heb ik mijn rechterarm minutenlang in het water moeten hangen om af te koelen. En dat was nodig, want de snoekbaarzen hadden er zin in. De een na de ander werd de boot in gewerkt en weer teruggezet. Ik had nog nooit op één dag zoveel gevangen. Zeker drieënhalve meter vis, verdeeld over zeven snoekbaarzen, waarvan de grootste een centimeter of tachtig. De tijd vloog voorbij en voor ik het wist waren we terug bij de steiger en zat het er helaas weer op.
Ik zwaaide een laatste keer. Naar het water. Een waardige afsluiting van een geweldige visdag waar ik me de koning te rijk voelde. Of in ieder geval net zoveel had gezwaaid.