Bioloog Eddy Lammens (69) gaat na een carrière van 42 jaar in het visonderzoek en -beleid met pensioen. Hij zag de waterkwaliteit de afgelopen decennia ten goede keren, al valt er volgens hem nog wel wat te verbeteren aan de visstand.
(foto: Lammens liet met een ecologisch model zien dat het ontbreken van grote snoekbaars in het IJsselmeer een gevolg moest zijn van hoge visserijdruk).
De afzwaaiend bioloog is een natuurmens pur sang. De grote vijver in zijn tuin wordt bezocht door ijsvogels en in een bosje nestelen spechten. Die houdt hij met een wildcamera in de gaten, net als de uilenkast in de kapschuur naast het huis. “Vissen en vogels hebben me altijd gefascineerd”, zegt Lammens. Dat komt door zijn vader, die in de jaren ’50 voorzitter was van de
Koewachtse Hengelvereniging. “Ik ging altijd met hem mee naar de waterkant en werd daar gegrepen door vissen. Mijn vader had een volière, dus de vogelwereld leerde ik zo ook kennen.”
In Spraakwater spreekt iemand – van BN’ers tot politici en van sportvissers tot wetenschappers – zich uit over thema’s rond vis en sportvisserij. Deze maand is dat Eddy Lammens, bioloog en visonderzoeker.
Op de middelbare school wist hij al zoveel van vissen en vogels dat hij besloot het nuttige met het aangename te verenigen middels
een studie biologie. “Toen ik na mijn studie in Friesland onderzoek kon gaan doen naar brasem, had ik weinig meer te wensen.”
Brasem dominant
Dat onderzoek draaide om de ecologische rol die Abramis brama vervult in voedselrijke wateren. “Daar nam deze soort 80 tot 90% van de biomassa voor zijn rekening. De vraag was: hoe krijgt die vis dat voor elkaar?” De jonge bioloog bestudeerde het kieuwfilterapparaat
van de brasem en vergeleek de efficiëntie hiervan met andere soorten. “De conclusie was dat brasem in dit type water superieur is in voedselbenutting en zo een dominante soort wordt die zijn eigen troebele biotoop in evenwicht houdt.”
Halverwege de jaren ’80 ontstond het idee om troebele wateren helder en plantenrijk te maken door brasem weg te vissen: biomanipulatie of actief biologisch beheer. Ook bij het RIZA – onderdeel van Rijkswaterstaat – stond die strategie in de belangstelling. Zo kwam de net gepromoveerde Lammens daar als de brasemspecialist van Nederland binnen.
Noot: het uitvoeren van Actief Biologisch Beheer om ecologische doelen te bereiken wordt door Sportvisserij Nederland
afgewezen.
Actief biologisch beheer
Actief biologisch beheer leidde tot stevige debatten over ecologie, waterbeheer en de nut en noodzaak van het wegvangen van enorme hoeveelheden brasem. Inmiddels lijkt die discussie te zijn weggeëbd. “Het is de experimentele fase nooit ontgroeid”, zegt Lammens.
“Er zijn een stuk of vijf proefwateren geweest, maar er werd altijd sceptisch naar gekeken. Ook omdat evaluaties lieten zien dat de meeste van deze wateren na vijf of tien jaar in de oude toestand terugvielen. Het ecologisch evenwicht is labiel en er is niet veel voor nodig om het systeem weer op zijn kop te zetten. In plantenrijk water krijg je alleen een stabiel ecologisch evenwicht door niet alleen voedingstoffen te reduceren, maar ook aan de habitat te werken – bijvoorbeeld door geleidelijk aflopende oevers en een natuurlijke variatie in het waterpeil.”
Ecologisch model
Actief biologisch beheer werd geen structurele beheermaatregel, maar in de jaren ’80 waren er wel plannen om dit op te schalen naar het IJsselmeer. Lammens startte daarom een verkennende studie om het ecosysteem van het IJsselmeergebied en de interacties tussen soorten in kaart te brengen.
Dat vormde de opmaat tot een nieuw ecologisch model: PISCATOR. “Modellen zijn weliswaar aftreksels van de werkelijkheid, maar ze helpen je om mechanismen te doorgronden. PISCATOR was een manier om alle kennis die ik van vis had te formaliseren tot een integraal denksysteem.”
Lammens liet zo zien dat het ontbreken van grote snoekbaars een gevolg moest zijn van hoge visserijdruk. “Dat leverde veel kritiek op. Mensen die geen idee hebben hoe een niet-beviste snoekbaarspopulatie eruit kan zien, geloven niet dat visserij zo intensief kan zijn dat je alleen een paar jonge jaarklassen van een soort overhoudt.”
Ten goede gekeerd
Hoewel Lammens heeft geijverd om PISCATOR ingevoerd te krijgen als model om visquota in het IJsselmeer en Markermeer vast te stellen, is dat niet gelukt. “Er worden nu ICES-modellen gebruikt, ook al beschrijven die maar één vissoort en zijn ze ontwikkeld voor de zee. Dit vanwege de vrees bij beleidsmakers op het ministerie van LNV dat het anders geen stand houdt voor de rechter als iemand bezwaar maakt tegen een visvergunning.”
Op het IJsselmeer en Markermeer is er echter wel iets ten goede gekeerd doordat de hoeveelheid vistuig enorm is gereduceerd. “Het aantal netten is gedaald van 4.000 naar 650. Vroeger werd alle maatse snoekbaars in één maand opgevist. Nu is dat verdeeld over een heel seizoen en blijven er nog grote exemplaren over. De grootteverdeling van snoekbaars in met name het Markermeer is opgeschoven: er zwemt meer grote snoekbaars. Ik had niet verwacht dit binnen mijn ambtsperiode nog mee te maken.”
Goed habitat, goede visstand
Tegelijkertijd heeft hij ook zorgen. “In het Markermeer hebben vispopulaties een redelijk normale opbouw, maar in het IJsselmeer is die sterk aan het veranderen. Daar zwemt steeds meer jonge vis, terwijl de oudere jaarklassen lijken te verdwijnen – en niet als gevolg van de visserij”, zegt Lammens. “Het kan met voedselgebrek, migratie of predatie te maken hebben. Of het is een combinatie van factoren.”
Reizen naar Letland en Litouwen hebben daarbij stof tot nadenken gegeven. “In die landen zie je dat je met een goede habitat vanzelf de vissoorten krijgt die daar thuishoren. Maar op veel plekken in Nederland duikt de waterbodem te steil de diepte in”, stelt Lammens. “Het IJsselmeer is een badkuip zonder oevervegetatie. Zou je ondiepe oeverzones hebben en een waterpeil dat natuurlijk mag fluctueren – hoog in de winter, laag in de zomer – dan krijg je grote droogvallende vlaktes met vegetatie die in het voorjaar als paaihabitat kunnen dienen.”
Zijn kennis en ideeën hoopt de kersverse pensionado ook in de toekomst nog in te kunnen zetten. “Er zijn bepaalde projecten waar ik nog wel bij betrokken wil blijven, want onderzoek vind ik het leukste dat er is.”