Deltares-onderzoeker Tom Buijse is op 1 april benoemd tot buitengewoon hoogleraar zoetwatervisecologie bij Wageningen University & Research. Deze nieuwe leerstoel is op initiatief van Sportvisserij Nederland tot stand gekomen en wordt gesteund door Deltares, STOWA en Rijkswaterstaat.
Hoe beoordeel je de kwaliteit van
het Nederlandse binnenwater als er
helemaal geen collectief geheugen
meer is van bijvoorbeeld een gezonde
rivier? Dat is in een notendop de
vraag waarmee de kersverse hoogleraar
zoetwaterecologie Tom Buijse
zich de komende vijf jaar bezig gaat
houden.
Veel verbeterd
Als het over de kwaliteit van onze
rivieren gaat beginnen veel mensen
spontaan over de periode dat je
spreekwoordelijk een fotorolletje
kon ontwikkelen door het simpelweg in de Rijn te dompelen. “Door
die bril bezien is er in de afgelopen
decennia inderdaad enorm veel
verbeterd”, aldus Buijse.
“Sinds de
brand bij het Zwitserse bedrijf
Sandoz in 1986, waarbij dertigduizend
kilo gif de Rijn in stroomde, is de
waterkwaliteit met sprongen vooruitgegaan. Maar dan ga je voorbij aan
het feit dat er meer is dan alleen die
chemische problemen. In de eeuw
vóór ‘Sandoz’ hebben we bijvoorbeeld
met z’n allen de rivieren
genormaliseerd, oftewel: opgesloten
tussen harde oevers en kribben.
Wat heeft dat met de ecologie
gedaan? Om over de afsluiting van
de Zuiderzee in 1932 nog maar te
zwijgen.”
Om zelf een beter beeld te krijgen
van gezond binnenwater, bezocht
Buijse in de jaren negentig de
Donaudelta aan de oevers van de
Zwarte Zee. “Pas daar kreeg ik samen
met een internationale groep
collega’s een helder beeld van een
nagenoeg natuurlijk functionerend
riviersysteem”, blikt Buijse terug.
“We zagen daar onder andere nog
de enorme vloedvlakten. Die blijken
de productiviteit van vis in de
riviersystemen drastisch te kunnen verhogen. Het meer intergratle rivierbeheer dat wij vanaf dat bezoek gingen ontwerpen, droeg rond de eeuwwisseling bij aan de
beroemde Kaderrichtlijn Water
van de Europese Unie.”
Toch is er volgens Buijse nog steeds het nodige dat in die kaderrichtlijn
ontbreekt. “Rivieren worden nog
steeds doorsneden door dammen,
dijken en waterkrachtcentrales, al dan niet met vistrappen. Wat daarvan
de consequenties zijn voor vissoorten
en visbestanden, wordt tot op de
dag van vandaag niet structureel
goed onderzocht.”
Tom Buijse wil als wetenschapper graag nuchter naar de effectiviteit van vistrappen en andere visgerichte maatregelen kijken.
Nieuwe leerstoel
“De leerstoel zoetwatervisecologie
is geheel nieuw in zijn soort”, vertelt
Buijse. “Op die plek wil ik mij in
ieder geval bezig gaan houden met
de fysische kant van de zoetwaterecologie,
dus met inrichting van
rivieren en verbinding van zoetwatersystemen.
Tot nu toe wordt
daar vanuit het waterbeheer in mijn
ogen met een te beperkte blik naar
gekeken. Het draait nu vooral om
de verhoudingen tussen gevoelige
en tolerante soorten, bijvoorbeeld
zalm en barbeel aan de ene kant
en brasem en blankvoorn aan de
andere kant. Maar die kwalitatieve
blik zegt niets over de omvang van
visbestanden, terwijl die vanuit de
visserijoptiek én vanuit de ecologie
natuurlijk heel interessant is.
De omvang van bestanden zegt
immers ook iets over de draagkracht voor visetende vogels, naast
de draagkracht voor visserij. Ik wil
vanuit mijn nieuwe positie bruggen
proberen te slaan tussen die
verschillende terreinen, om zo een
betere, integrale kijk op het beheer
van ons zoete water te krijgen.”
Dat het bouwen van bruggen de
beste manier is om twee kanten
samen te brengen, leerde Buijse al
in zijn dagen als lid van de adviezen
beheercommissie IJsselmeer.
“Eén van de kwesties die toen al
speelde was de bijvangst van baars
en snoekbaars in de fuiken van de
palingvissers”, schetst Buijse. “Dan
kun je natuurlijk boos tegenover
elkaar gaan staan maar je kunt ook
met elkaar om tafel. Toen we dat
laatste deden in 1992, konden de
palingvissers precies aangeven op
welke plekken in het IJsselmeer de
problemen met ongewenste
bijvangst speelden. In één middag
kwamen we met z’n allen tot een
kaart waarop we precies konden
aangeven waar vanaf dat moment
geen fuiken meer geplaatst zouden
worden.”
Deze ervaring is volgens Buijse
ook zeer bruikbaar bij de huidige
discussies rond de beroemde ‘kier’
in de Haringvlietsluizen. “Als er een
probleem is met de ongewenste
vangst van trekvissen die je door
middel van deze kier juist wilt
stimuleren, zeg ik: ga met de vissers
om tafel om te zien hoe je die
bijvangst kunt voorkomen.”
Waterkrachtcentrales gaan ten koste van het ecosysteem.
Nuchterheid
Ook al kan de enkeling die nog
foto’s maakt op een filmrolletje
deze niet meer ontwikkelen door
hem in de Rijn te dompelen, Buijse
benadrukt dat de kwaliteit van de
rivieren nog steeds beroerd is.
“De vervuiling met plastic staat bij
velen inmiddels wel op het netvlies,
maar de ‘vervuiling’ met barrières
gaat tot op de dag van vandaag nog
door. Een zalm die door de Maas
naar België wil zwemmen komt
vanaf het Haringvliet de nodige
barrières tegen. Natuurlijk wordt
daar met vistrappen wel wat aan
gedaan maar als zo’n vistrap, zeg
70%, van de vissen laat passeren en
er liggen er zeven op een rij, dan
leert een simpele rekensom dat het
hele setje vistrappen de overleving
van trekvissen wel eens tot 8% kan
reduceren. Tenzij een trekvis
onderweg leert hoe hij een vistrap
vlot passeert.”
Buijse’s pleidooi: “kijk nuchter naar
vistrappen en andere maatregelen
om vissen te helpen voordat je een
batterij aan dure herstelmaatregelen
treft én onderzoek in pilots of ze
wel effectief zijn. Die aanpak en
nuchterheid wil ik als wetenschapper
graag in het debat brengen.”
Een serie vistrappen achter elkaar kan de overleving van vissen sterk reduceren.
Nieuwe hindernissen
Waar de vervuiling met plastic
voorzichtig wordt aangepakt, gaat
de bouw van nieuwe hindernissen
in de rivieren nog steeds door.
“Wereldwijd wordt in veel rivieren bijvoorbeeld gewerkt aan nieuwe
waterkrachtcentrales. In het streven
naar meer duurzame energie is dat
te begrijpen, maar de balans slaat
nu teveel door naar één kant. Dat
gaat ten koste van gehele rivierecosysteem.
Dammen veranderen
rivieren in een keten van stuwmeren,
wat zeker voor trekvissen
een groot probleem is. Bovendien
zijn er heel veel kleine centrales die
een verwaarloosbare bijdrage leveren
aan het energievraagstuk, maar wel
de haarvaten van onze rivieren
ongeschikt maken als belangrijke
kraamkamers voor veel vissoorten.”
Uitwisseling met de sportvisserij
De nieuwe leerstoel voor Buijse was
een initiatief van Sportvisserij
Nederland. Volgens de hoogleraar
kunnen sportvissers en de wetenschap
veel voor elkaar betekenen.
“Dat de sportvisserij tot nu toe
beperkt vertegenwoordigd is in de
wetenschap, is best vreemd als je
bedenkt hoeveel mensen zich met
deze vrijetijdsbesteding bezighouden.
Als er al wetenschappelijke
aandacht voor de sportvisserij is,
dan gaat het meestal over de dierenwelzijnsvraag
of vissen pijn kunnen
voelen of niet. Die vraag is uiteraard
heel relevant maar er is zoveel meer.
Via hun verenigingen, federaties
en Sportvisserij Nederland spelen
sportvissers bijvoorbeeld een
belangrijke
rol in het verbeteren
van zoetwaterecosystemen
en
vismigratie.”
Buijse verwacht ook veel van de
informatie-uitwisseling met de
sportvisserij. Volgens de meest
recente gegevens heeft meer dan
een miljoen Nederlanders het
afgelopen jaar op enig moment een
hengel vastgehouden aan de waterkant of op zee, terwijl bijna 600.000
Nederlanders daadwerkelijk lid zijn
van een sportvisvereniging. “Dat is
een enorm potentieel aan ogen en
oren in het veld! Er ligt een grote
toekomst voor de zogeheten citizen
science in de sportvisserij.”
Andersom ziet Buijse de vele sportvissers als ideale ambassadeurs voor
ecologische informatie. “Wie kan
nou beter de nieuwe kennis en het
bewustzijn van watersystemen en
zoetwaterecologie verspreiden dan
al die honderdduizenden sportvissers?”
Tot slot ziet hij met name
jonge sportvissers als een belangrijke
bron van nieuwe gemotiveerde
studenten. “Door deze nieuwe
leerstoel zullen ook nieuwe stage-
plekken en onderzoeksprojecten
ontstaan. We kunnen een nieuwe
lichting wetenschappers tegemoetzien
die hun hart hebben in de
visserij.”
Dat het bouwen van bruggen de beste manier is om twee kanten samen te brengen, leerde Buijse als in zijn dagen als lid van de advies- en beheercommissie IJsselmeer.
Promotieonderzoek
Een belangrijk verschil tussen de onderzoeker
Buijse bij Deltares – en de hoogleraar
aan Wageningen University &
Research, is de mogelijkheid om promotieonderzoek
te initiëren. “Als gepromoveerd
bioloog was ik wel al betrokken
bij promotieonderzoeksprojecten, als
bijzonder hoogleraar kan ik nu daadwerkelijk
eigen projecten opstarten.”
De eerste twee promovendi die onder
de vlag van Buijse aan een proefschrift
werken zijn Niels Brevé (die als projectleider
op de afdeling Advisering en
Onderzoek van Sportvisserij Nederland
werkt) en Twan Stoffers, promovendus
bij Wageningen University & Research.
Brevé onderzoekt als deeltijdpromovendus
het potentiële habitat voor steuren
in de Rijn. Zijn vraag: “Is het water geschikt
en wat zijn de risico’s wanneer de vissen
na een krappe eeuw zouden terugkeren?” Brevé: “In 1954 is de laatste steur uit de
Rijn gevangen, maar uit de eeuwen
daarvoor heb ik verslagen en foto’s
gevonden van enorme steuren in onze
rivieren. Een modelanalyse van de Rijn
laat zien dat bijvoorbeeld stroomsnelheid,
zuurstofgehalte en ook grindbanken in
orde zijn om paaiende steuren te ontvangen.
Een onderzoek met gezenderde
vissen heeft laten zien dat ze de rivier
ook vanuit zee kunnen bereiken. In een
volgende stap kijk ik ook naar de
beschikbaarheid van voldoende geschikt
voedsel.” Brevé hoopt in 2023 aan de
WUR te promoveren onder de vlag van
Buijse en zijn collega Tinka Murk,
hoogleraar ecologie van mariene
dieren.
De laatste steur werd in 1954 in de Rijn gevangen.
Twan Stoffers werkt sinds 2017 aan
een onderzoek naar de waarde van
verschillende typen uiterwaarden
langs grote rivieren, als opgroeiplekken
voor de zogeheten reofiele
(stroomminnende) vissoorten als
winde, roofblei, sneep, kopvoorn,
barbeel, serpeling en alver (zie ook
artikel ‘
Natte Kraamkamers’, Visionair 55,
p 22). Stoffers: “Rijkswaterstaat heeft voor
dit onderzoek in totaal zestig uiterwaarden
geselecteerd langs de Waal,
IJssel, Nederrijn
en Lek.
Met een groot
bemonsteringsprogramma
wordt daar
gedurende een aantal jaar gekeken welke
soorten er in welke aantallen en jaarklassen
voorkomen. Mijn onderzoek
draait om de eigenlijke analyse: welke
vissoorten komen bij welk type uiterwaard
voor? Hopelijk kan ik daar uiteindelijk
ook uit concluderen welk palet aan
habitats voor paaien, foerageren en
schuilen, die onderling bereikbaar zijn,
horen bij betere visbestanden.”
Een eerste conclusie durft Stoffers nu al
te trekken: “Het klinkt misschien als een
open deur, maar het is belangrijk om de
verbondenheid met de rivier te bewaken.
Is een uiterwaard het hele jaar verbonden
met de hoofdstroom of alleen gedurende
een paar maanden van het jaar? Dat kun
je beïnvloeden. Als een nevengeul dreigt
dicht te slibben aan de instroomkant, kun
je die in het belang van de reofiele vissen
weer open maken. Overigens gaat dat wel
weer ten koste van andere soorten zoals
blankvoorn, baars en brasem. Dat is
uiteindelijk een keus in het beheer.”
In 2022 hoopt Stoffers op zijn analyse van
visbestanden in de uiterwaarden te
promoveren bij de hoogleraren Buijse en
Verreth.
(Bron:
Visionair. no.56, juni 2020)