Bomen als de wilg, populier, berk, beuk, eik en es laten in april hun pollen los. Veel van deze ‘stuifmeelbommetjes’ belanden in het water en daardoor ontstaan nu overal ‘vuilhoekjes’. Op het eerste oog is dit vooral een viezige drab, maar schijn bedriegt: het zijn ware karpermagneten.
Het kan er wat smerig uitzien: een stille hoek van een sloot of vijver waar de wind drijvende viezigheid in heeft geblazen. Toch zijn dit soort hoekjes the place to be voor de actief ingestelde karpervisser. Het geheel van pollen, stuifmeel, bloesem, blaadjes, broodresten die de eendjes hebben laten liggen en ander spul dat in het water belandt, klontert hier samen tot een gedekte tafel voor Cyprinus carpio. Grote kans daarom dat je in zo’n vuilhoekje een happende karper spot.
Larven en insecten
Allereerst heeft zo’n laag stof en smurrie een grote aantrekkingskracht
op allerlei waterdiertjes. Zo is de poelslak dol op de
algen die zich hier ophopen. Maar ook waterkevers, -torretjes
en ander ‘eiwitrijk’ spul verzamelt zich onder, in en óp de vuilhoekjes.
En dan zijn er nog talloze insecten waarvan de larven
in het water opgroeien – denk aan muggenlarven, maar ook de
larven van libellen en kokerjuffers.
Tel dit rijtje dierlijk voedsel
op bij al het andere eetbare spul dat door de wind wordt meegevoerd,
en je snapt waarom karpers graag door vuilhoekjes
heen happen.
Beschutting
Er is nóg een goede reden voor de karper om onder zo’n laag
smurrie te kruipen: beschutting. Karper waant zich veilig onder
de dekking van waterplanten, overhangende takken of een laag
drijfvuil. Met een gevoelsmatig dak boven het hoofd denkt de
vis onzichtbaar en dus safe te zijn. De struinende karpervisser
kan hier zijn voordeel mee doen.
Zo schrikt de karper minder
snel van jouw contouren of die van je hengel, waardoor je ongezien
en heel nauwkeurig je aas – bijvoorbeeld een broodkorst,
broodvlok of drijvend hondenbrokje – bij de bek van een happende
karper kunt aanbieden. Grote kans dat die hem vervolgens
in één keer wegslobbert.
Bijkomend voordeel is dat de
wind in zo’n vuilhoekje vrijwel geen vat krijgt op je lijn en aas.
Bovendien vallen de in het vuil dobberende hapjes die je voert
veel minder snel op bij meeuwen en andere watervogels dan in
vergelijking met wanneer die in het ‘open’ water drijven.