Met zijn angstaanjagende verschijning lijkt de zeeduivel (Lophius piscatorius) rechtstreeks uit de prehistorie te komen. Toch is het wel degelijk een vis van deze tijd. Bovendien komt hij ook in de Nederlandse Noordzee voor en is is hij uitstekend te eten.
Hoe stokoud de zeeduivel qua verschijning ook lijkt, het oudste exemplaar dat tot op heden werd gevangen was ‘slechts’ 24 jaar. Die vis had een lengte van twee meter bij een gewicht van bijna
zestig kilo. De doorsnee exemplaren die in de netten van beroepsvissers belanden, zijn ongeveer één meter lang. Zeeduivels
zijn diepzeevissen die tot ongeveer 1.000 meter diep voorkomen
en zelden ondieper dan 20 meter worden aangetroffen.
‘Hengeltjes’
Jagen doen zeeduivels liggend op de bodem of zelfs half ingegraven
in het zand, loerend op kleine prooien – voornamelijk vis – die nietsvermoedend passeren. Om deze naar zich toe te lokken,
zwaaien ze met speciale ‘hengeltjes’ op hun kop waaraan op het
eind een soort kwastje zit. Zodra de prooi precies boven de bek is
aangekomen, slaat de zeeduivel toe: in een flits schiet hij omhoog
terwijl hij de prooi verzwelgt met zijn wijd opengesperde bek. Die
kan tussen de scherpe tanden vervolgens geen kant meer op. Na
twee of drie keer ‘slikken’ verdwijnt de prooi in zijn geheel in de
maag van de vis.
Handen thuis
Mocht je ooit een zeeduivel vangen, blijf dan met je handen weg
van de bek van de vis. Er zijn genoeg gevallen bekend van happende
exemplaren die zich vastbijten in handen. Dat dit geen sterke
verhalen zijn, blijkt wel uit de filmpjes die je hiervan op YouTube
vindt. Hoewel de zeeduivel niet smaakvol oogt (en als ‘duivelse’ vis
vroeger meestal direct overboord ging), is hij wel degelijk goed eetbaar
– ook als je niet van vis houdt. Vooral het vlees van de staart
smaakt prima. Het witte, graatloze vlees is relatief taai en daardoor
eenvoudig te marineren, stoven, bakken en pocheren.