De natuur heeft een vast ritme – ook onder water. Zo zetten niet alle vissen op hetzelfde moment hun eieren af. De paaikalender is zo samengesteld dat roofvissen een voorsprong hebben op andere vissoorten.
De snoek is de eerste vis die aan de paai begint. Al vroeg in het voorjaar – soms zelfs als er nog ijs op het water ligt – zoeken de snoeken de paaigebieden op. Eerst de mannetjes, later volgen de vrouwtjes. Ze verzamelen zich in ondiep water met waterplanten waar de eitjes op kunnen worden afgezet. De paai vindt plaats van februari tot en met april bij watertemperaturen van 6 tot 14°C, waarbij de eieren in verschillende perioden worden afgezet. Een snoekvrouwtje produceert wel 15.000 tot 20.000 eitjes per kilo lichaamsgewicht.
Ietwat warmer
Na de snoek zijn de baars en de snoekbaars de volgende rovers die aan de voortplanting beginnen. Baarzen paaien van maart tot en met juni bij watertemperaturen van 8 tot 14°C, snoekbaarzen doen dit van april tot en met juni bij watertemperaturen tussen de 10 en 14°C. De baars legt zijn lange, netvormige linten van soms wel 200.000 eieren bij voorkeur in ondiep water op waterplanten, omgevallen bomen, wortels van bomen of takken. De snoekbaars maakt in ondiep water nesten op eerdergenoemde obstakels of op een harde zand- of grindbodem.
Deze Vinkeveense baarjes zijn de perfecte prooi voor de snoek.Voorsprong
Voorn en brasem zijn vissoorten die pas paaien als de temperatuur van het water zo richting de 15°C gaat (half, eind mei tot en met juli), terwijl zeelt en karper er nog een graad of vier bij moeten hebben voordat ze aan de voortplanting gaan denken (juni tot en met augustus). Roofvissen hebben dus een duidelijke voorsprong in hun ontwikkeling doordat ze eerder paaien dan de meeste witvis. In combinatie met een snelle groei kan jonge roofvis al in het eerste jaar ‘piscivoor’ worden. Door al vroeg over te stappen op vis als prooi, groeit juveniele roofvis sneller zodat de kans groter is dat ze de eerste winter overleven.