Brakwatergrondel

Herkenning: 1. Kleine vis met een brede kop met gezwollen wangen en lippen. Ogen dicht bij elkaar en hoog op de kop geplaatst. Bovenzijde tussen kop en eerste rugvin zonder schubben. 2. De twee rugvinnen aan de basis duidelijk gescheiden. 3. Buikvinnen aaneengegroeid tot een zuignap, waarmee de vis zich kan vastzetten op een harde ondergrond. 4. Donkere, driehoekige vlek op de basis van de borstvinnen, zwarte vlekken langs de flanken van de borstvin tot de staartvin tot op de staartwortel en een donkere band langs de basis van de staartvin.
Verspreiding: Europese kusten, Noordzee en Oostzee. Langs de Nederlandse kust algemeen, vooral in brak water.
Leefwijze: Leeft kustgebonden, in zeearmen en in estuaria tot een diepte van 12 meter, op de bodem maar ook vrijzwemmend in de waterkolom. Is zeer goed bestand tegen sterke schommelingen in temperatuur en zoutgehalte. Paait in de zomer. Wordt maximaal 20 maanden oud.
Voedsel: Kleine bodemorganismen zoals wormen en kreeftachtigen.

* Naam van de eerste auteur die de vissoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde. Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staan de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.