Oppervlaktevissers kun je grofweg in twee categorieën opsplitsen: ‘brokvissers’ en ‘korstvissers’. Gerard van Emmerik (35) uit Nieuw-Vennep
behoort tot de laatste groep. Deze broodvisser – in de letterlijke zin van
het woord – beleeft met slechts wat casino wit en casino bruin de mooiste
struinavonturen. Om erachter te komen hoe hij dat flikt, kijkt Hét VISblad een dagje mee over zijn schouder.
Dit verhaal begint feitelijk
zo’n tien jaar
geleden. Ergens op
een industrieterrein,
in een kattenvoerfabriek.
“Tot die tijd viste ik altijd met
de – zéker bij de wat oudere generatie
karpervissers – befaamde Tom
Poes Variantjes”, bekent Gerard ruiterlijk
terwijl hij een fraaie sloot aan
de rand van Aalsmeer voorziet van
wat los uit de pols gestrooide broodkorsten.
“Maar die veranderden ineens
van vorm en samenstelling.
Het centrale gat in dit brokje verdween,
zodat je niet meer gemakkelijk
vijf exemplaren op je haak kon
rijgen. Bovendien zonk een deel van
de brokjes als een baksteen naar de
bodem – wat niet zo heel erg handig
is als je de karper juist naar het
wateroppervlak wilt lokken.”