Wanneer ze lekker los zijn kan iedereen tientallen vissen vangen, maar wat te doen als het echt moeilijk is? De jonge international en Van Den Eynde- Grauvell-teamlid Christian Surquin weet raad. Hij groeide zo ongeveer op aan de oevers van het vaak zeer taaie Apeldoorn-Dierens Kanaal en weet dus als geen ander hoe je een water aanpakt als de vis vast ligt en weinig interesse voor je aas toont.
Foto: Christian laat zien hoe je onder de moeilijkste omstandigheden toch goed vis kunt vangen.
Na een paar weken vorst treedt half januari eindelijk de dooi in. Vol goede moed haal je de spullen weer uit de schuur en gaat op zoek naar een geschikte stek om te vissen. Maar waar ga je zitten? Veel vijvers en kanalen zijn nog bedekt met een dikke laag ijs en waar je wel kunt vissen schommelt de temperatuur nog rond het vriespunt. Dit zijn moeilijke omstandigheden die met een beetje pech tot april kunnen duren. Maar ook in de rest van het jaar kan de vis ‘op slot’ zitten door een plotselinge temperatuursdaling. In dit artikel wil ik je helpen om in deze situaties toch vis te vangen.
TWEE VOERPLEKKEN
Er zijn in hoofdlijn drie oorzaken van tegenvallende vangsten: 1) er zit geen vis op je stek, 2) de vis aast niet of 3) je pakt het gewoon verkeerd aan. Het eerste punt kun je ondervangen door een stek te zoeken waar je vis mag verwachten. In dit geval kiezen we voor het einde van de Arkervaart in Nijkerk. Hiervan is bekend dat er in de winter behoorlijk vis zit, maar daarmee zijn we er nog niet. Het ijs is hier namelijk pas een dag of twee weg, de watertemperatuur ligt amper boven nul, een stevige zuidwester giert over het water en als klap op de vuurpijl regent het onafgebroken op deze loodgrijze dag. Kortom, verre van ideale omstandigheden.
Om dan toch vis te vangen, zul je je goed moeten aanpassen aan deze zware omstandigheden. Nu komen punt 2 en 3 aan bod: de vis tot azen aanzetten en voor een goede aanpak kiezen. De vis is passief, zwemt en aast in de laagste versnelling. Daarom is het verstandig om twee verschillende voerplekken op te bouwen. Peil je stek zorgvuldig uit op alle afstanden, dus van vlak onder de oever tot de maximale hengellengte. Zoek daarbij naar diepteverschillen omdat dit doorgaans plekken zijn waar witvis zich verzamelt. In dit geval blijkt er een mooie richel te liggen op ongeveer 6 meter uit de kant en ook op 11 meter uit de kant vind ik een richel.
Voor beide stekken peil ik de topsets zo uit dat de haak onderaan de richel precies de bodem kust. Dit is over het algemeen de beste manier om voorn te vangen. Mocht het nodig zijn, dan kun je met de dobber gaan schuiven om het aas op de bodem of juist erboven aan te bieden.
NUL WEERSTAND
Het secuur uitloden van de dobber is nu van het grootste belang. Omdat de vis voorzichtig aast streef je eigenlijk naar nul weerstand. Je doet dit door in de eerste plaats voor een lichte dobber te kiezen en deze dan zo secuur mogelijk uit te loden. Dit betekent dat de antenne maar enkele millimeters boven het water uitsteekt. De bovenkant van de antenne plakt nu als ware aan het water. De lijndikte pas je ook aan de omstandigheden aan. Vis nu net wat dunner dan wanneer de vis goed aast. Gebruik je in de zomer onderlijnen van 8/00 tot 10/00, dan pak je nu lijntjes van 6/00 tot 8/00. Wel moet je dan het elastiek aanpassen, ook deze kies je een klasse lichter zodat de lijn niet breekt. Een diameter van 0,8 millimeter sluit hier perfect op aan. Het is immers niet de verwachting dat je elke inworp beet krijgt, dus elke vis die je haakt, wil je ook daadwerkelijk vangen. Neem een niet te grote haak; nummer 20 of 18 is ideaal omdat deze perfect in een caster past.
WAT ER IN LIGT…
Wat betreft voer kan ik simpel zijn: zorg dat het niet te voedzaam en zeker niet te grof is. De vis eet nu eenmaal minder dan
in de zomer. Verwerk er ook niet teveel aas in, een paar casters en wat hennep korreltjes zijn genoeg. Je kunt altijd nog
bijvoeren en wat er eenmaal in ligt krijg je er met geen mogelijkheid meer uit! Mijn voorkeur in de winter en het vroege voorjaar gaat uit naar donker voer. Water is vaak helder en donker voer is dan beter omdat de vis zich veiliger voelt boven een donkere dan boven een lichte voerplek. Ze zijn zo simpelweg minder zichtbaar voor roofvissen. Veel voeren is in de winter niet nodig en zelfs contraproductief. De vis is snel verzadigd en dat is wel het laatste wat je wil. Ik werp nu vijf voerballetjes ter grootte van een kippenei. Per kilo voer voeg je nu een handje casters en een handje hennep toe, meer is beslist niet nodig. Een woeste aanval op je voerplek hoef je niet te verwachten. Deze sessie is dit niet anders en pas na 20 minuten zakt de antenne een paar millimeter weg. Met een korte tik zet ik de haak, een mooie voorn glijdt naar het net. Snel een verse caster op de haak en de montage weer laten zakken. Enkele minuten later volgt er een tweede voorn. Er is dus vis aanwezig.
REGELMAAT
Het is van cruciaal belang om de vis actief te houden door een regelmatige stroom aas op de stek te creëren. Niet
veel, maar wel heel regelmatig. De frequentie van het voeren is belangrijker dan de hoeveelheid. Je houdt de vis zo actief zonder ze te overvoeren. Elke twee minuten 10 casters is veel beter dan om het kwartier 50 casters op de stek te plempen. Vallen de beten weg, probeer dan eens buiten je voerplek te vissen. Een meter achter of naast het voer levert dan vaak succes op omdat daar de wat schuwere en minder actieve vissen rond hangen.
Nu komt ook het voordeel van twee voerplekken aan de orde. Je kunt nu wisselen als de beten wegvallen. Vaak vang je weer vis als je de stek even met rust hebt gelaten. Als je geen beet meer krijgt op 5 meter dan kun je daar een balletje voer cuppen en ondertussen even de verre stek bevissen. Zo creëer je rust en kun je het later weer proberen op de korte stek. Dit blijkt ook nu te werken. Door regelmatig van stek en aas te wisselen blijven de aanbeten aanhouden en zwemmen er al snel enkele tientallen voorns, windes en kolbleien in het bewaarnet. Wanneer ik passief en met dezelfde methode was blijven vissen had ik uiteindelijk veel minder gevangen.
HET VERLOOP
Deze sessie heeft een verloop dat je waarschijnlijk wel herkent. Het eerste uur vang je met regelmaat een visje, maar daarna vallen de beten toch weg. Je hebt de makkelijk vangbare vissen al te pakken en zult wat trucs uit de kast moeten halen. Ik begon met een dobber van 1 gram, relatief zwaar vanwege de diepte en harde wind. Omdat de wind en daardoor ook de onderstroom na een uur wat afneemt, kan ik lichter gaan vissen. Ik vervang de 1-grammer voor een slankere pen van 0,6 gram. Direct begin ik weer beten te krijgen.
Later, als de beten toch weer wegvallen, schuif ik de dobber een paar centimeter omhoog waardoor het aas op de bodem komt te liggen. Hierdoor vang ik nog vijf kleine brasempjes, een mooie afsluiting van de dag. Gezien de omstandigheden ben ik zeer tevreden met de vangst. Veel mensen zouden op een dag als deze thuis blijven bij de kachel. Toch kun je in deze moeilijke maanden een verrassend leuke dag hebben als je het op de juiste manier weet aan te pakken.
ZO ZET JE EEN CASTER OP DE HAAK
Kies een haak maat 18 of 20 en druk het puntje tegen de platte kant van de caster.
Prik de haakpunt door de krokante huid en draai de haak een kwartslag.
Duw de haak nu helemaal naar binnen en zorg ervoor dat je de caster verder niet beschadigt.
Het resultaat is een perfect verstopte haak waar geen vis argwanend tegenover staat.
VOER EN AAS
Deze maand heb je nagenoeg overal nog met matig azende vis te maken. Je aas- en voertechniek moet je daarop zeker aanpassen. Hieronder vuurt Christian een aantal tips op je af.
Vijf a zes voerballen donker voer is voldoende om je stek op te starten. Ik kies voor 1 deel Turbo van Van den Eynde in combinatie met 1 deel Van Den Eynde. Supercup. Hier voeg ik een handje vanille, casters en hennep aan toe.
Regelmaat is zoveel belangrijker dan kwantiteit. Ik werp om de twee minuten niet meer dan zo’n 10 casters op de stek. Zo houd je de vis actief zonder ze te verzadigen.
Hennep is bij extreem slecht azende vis nog beter dan casters omdat ze de vis nog minder snel verzadigen. Ze eten namelijk alleen de zachte binnenkant en spugen de harde schalen weer uit.
Casters zijn er in verschillende kwaliteiten. Kies als haakaas altijd een mooi caramelkleurig exemplaar. Van links naar rechts zie je ze in oplopende kwaliteit: nr 1 is nog niet goed verpopt en nr 2 is te donker en drijft. Nr 3 daarentegen is mooi caramelkleurig en zinkt goed naar de bodem.
Een teken van zeer voorzichtig azende vis: uitgekauwde, geplette en leeggezogen casters. Verander op zulke momenten het moment van aanslaan: korter of juist langer wachten.
Voor minimale weerstand is de dobber zo secuur uitgepeild dat de antenne slechts een paar millimeter uit het water steekt.
Hoe voorzichtiger de vis, hoe lichter en slanker de dobber. Links een druppelvormige 1-grammer voor diep water, veel wind en onderstroming. In ’t midden een slankere 0,8 grams dobber die je door de lichte kleur ook onder water nog goed ziet. Rechts de meest ranke pen van 0,6 gram voor nagenoeg windstil weer en stilstaand water zonder onderstroming.
Schuwe vis vraagt om dunne onderlijnen en dus moet je iedere vis boven de 100 gram scheppen.
Hoe hard het ook regent, Christian gebruikt nooit een paraplu. Een goed waterdicht vispak houdt de regen ook buiten en je
kunt optimaal bewegen.
Niet alleen voorns zijn gek op casters, deze winde lust er ook wel pap van.