(Bron: Visionair) Dammen vormen wereldwijd de grootste bedreiging voor rivierecosystemen, wat vooral tot uitdrukking komt in de afname van de aantallen trekvissen. De mate waarin vissoorten worden beperkt in hun migratie verschilt echter van rivier tot rivier en van soort tot soort. Recent zijn de effecten van rivierfragmentatie op trekvissen door barrières op Europese schaal onderzocht.
In veel rivieren en beken zijn dammen,
sluizen en stuwen aangelegd voor waterkrachtcentrales, scheepvaart, drink- of
irrigatiewater, koelwater of bescherming
tegen overstromingen. Hierdoor zijn de
migratiemogelijkheden voor veel vissoorten
ernstig beperkt.
De mate waarin trekvissen
worden beperkt in hun natuurlijke verspreiding verschilt echter van soort tot
soort. Hierbij kan onderscheid worden
gemaakt tussen anadrome, katadrome en
potamodrome soorten. Anadrome soorten
leven in zee en zwemmen als volwassen
vis de grote rivieren op om te paaien in
bovenstroomse rivieren en beken, terwijl
katadrome soorten, zoals aal, precies
andersom migreren.
Potamodrome soorten
migreren tussen rivieren en beken heen en
weer, waarbij de soort vaak ‘s winters in de
rivier wordt aangetroffen en in het voorjaar
de beken opzwemt om te paaien. Naast de
verschillen tussen de vissoorten, is elke
rivier ook verschillend in grootte en mate
van fragmentatie. Daarnaast komen de
meeste soorten in verschillende stroomgebieden
voor, zodat zowel op soortniveau
als naar meerdere stroomgebieden moet
worden gekeken om het effect van barrières
op trekvissen vast te stellen.
Op grond van
het bovenstaande is in een studie de soorten
rivierspecifieke effecten van rivierfragmentatie
door barrières op trekvissen
op Europese schaal voor anadrome soorten
onderzocht. De rivieren zijn vervolgens ook
onderling vergeleken in de mate waarin
effecten van fragmentatie op deze anadrome
soorten optreden. Op basis van de toename
in bereikbaarheid en het aantal soorten
dat daarvan zou kunnen profiteren, werd
het vervolgens mogelijk barrières te
prioriteren om ze in de toekomst passeerbaar
te maken voor trekvissen.
Waterkrachtcentrales vormen een groot probleem voor stroomafwaarts migrerende vissen.
Fragmentatie van rivieren
Voor 33 Europese rivieren is onderzocht in
hoeverre ze nog bereikbaar zijn vanaf zee,
welk deel door vispassages nu bereikbaar is
en welk deel niet meer bereikbaar is voor
anadrome trekvissen. Daarbij is alleen de
hoofdrivier onderzocht, wat voor de
anadrome soorten een essentieel onderdeel
van hun migratieroute is.
De meeste
rivieren bleken nauwelijks bereikbaar te
zijn, maar er zijn ook een aantal rivieren
waar de vismigratiemogelijkheden zijn
hersteld door vispassages. De Torneälven
op de grens van Zweden en Finland is de
enige rivier die vanaf zee vrij optrekbaar is.
Maar ook de benedenloop van de Donau is
over een grote afstand vrij toegankelijk en
de Rijn, althans de route via de Waal, is ook
voor een groot deel bereikbaar. Met de
aanleg van vispassages is een aantal rivieren
opnieuw bereikbaar geworden voor
migrerende vissen.
De grootste verbeteringen
vonden plaats in de Elbe en recent
in de Vistula, waar met één vispassage een
groot deel van de rivier weer bereikbaar is
gemaakt. In Frankrijk zijn de Dordogne,
Garonne, Loire en Seine door vispassages
bereikbaar
geworden. De meeste rivieren
zijn echter voor het grootste deel niet
meer bereikbaar voor anadrome vissen.
De Nemunas en de Shannon hebben beide
een waterkrachtcentrale benedenstrooms
vlakbij de monding van de rivier. In de
grote rivieren is van de 18.600 kilometer
slechts 5.000 kilometer vrij bereikbaar en
bij 3.000 kilometer zijn de migratiemogelijkheden
hersteld door de aanleg van
vispassages. Maar daarmee zijn deze
rivieren nog steeds niet voldoende hersteld,
want ondanks de aanleg van vispassages
treedt bij stroomafwaartse migratie vaak
sterfte op door waterkrachtcentrales.
Tijdens stroomafwaartse migratie zwemmen
veel juveniele vissen namelijk met de
hoofdstroom mee en passeren daarbij de
turbines van waterkrachtcentrales. In
bijvoorbeeld Zweden en Finland worden
bijna alle rivieren gebruikt voor de
opwekking van elektriciteit en alleen in de
Vindelälven, een grote zijrivier van de
Umeälven, is de stroomopwaartse
vismigratie hersteld. Desondanks treedt
nog een aanzienlijke sterfte op bij de enige
waterkrachtcentrale.
(a) Historische verspreiding. (b) Actuele verspreiding. (c) Migratie in rivier.
Oorspronkelijke en huidige verspreiding van trekvissen
In Europa komen 16 anadrome vissoorten voor die over lange afstanden migreren. Deze soorten zijn bijna allemaal opgenomen in Rode Lijst van het IUCN, waarbij zes soorten ernstig bedreigd zijn en één soort
in Europa was uitgestorven. Van elke soort
is eerst de historische verspreiding in kaart
gebracht.
Deze historische verspreiding is voornamelijk gebaseerd op de Europese
vissenatlas en aangevuld met informatie
uit artikelen. Elke soort heeft zijn eigen
verspreiding en maximale migratieafstand.
Zalm, zeeforel en rivierprik hebben de
grootste verspreiding en komen voor in
alle rivieren van het noorden van
Scandinavië tot de Douro in Portugal.
De Baltische steur, Adriatische steur en
houting komen maar in enkele rivieren voor. Opvallend is dat in Nederland het
grootste aantal anadrome soorten van
Europa voorkwam. Van deze soorten is
vervolgens bepaald wat de huidige status
van de populatie is, waarbij we onderscheid
hebben gemaakt tussen populaties die levensvatbaar zijn, op natuurlijke wijze zijn hersteld, sterk achteruit gaan, afhankelijk zijn van uitzettingen of uitgestorven zijn.
Uit dit overzicht blijkt dat veel soorten in een groot aantal rivieren sterk achteruit gaan of helemaal uitgestorven zijn, maar
ook dat er rivieren zijn waar soorten weer vanzelf zijn teruggekomen. Voor zes soorten was genoeg informatie beschikbaar om dit tussen de rivieren onderling te vergelijken.
Punten die op de schuine 1:1 lijn liggen zijn rivieren die volledig migreerbaar zijn, soms door de aanleg van vispassages. Hier worden de weinig overgebleven levensvatbare trekvispopulaties hoofdzakelijk aangetroffen.
Populaties die uitgestorven zijn of
sterk achteruit gaan komen voor in rivieren
die slechts voor een deel bereikbaar zijn.
De Atlantische steur komt alleen nog voor
in de Dordogne en is in alle andere rivieren
uitgestorven. Beperkingen in de migratie
zijn echter waarschijnlijk niet de belangrijkste
oorzaak voor de achteruitgang van
deze soort. Ook is te zien dat de Atlantische
zalm in veel stroomgebieden is uitgezet,
zelfs in stroomgebieden waarin nauwelijks
migratie mogelijk is. De terechte vraag is
of de populaties zich daar kunnen herstellen
zonder herstel van migratiemogelijkheden.
Dit geldt ook voor de zeeforel.
Tabel 1.
De grote rivieren van Europa met het aantal anadrome soorten, maximale migratieafstand, huidige migratiemogelijkheid indien het meest benedenstroomse obstakel wordt verwijderd.
F= Fragmentatie index.
Effecten van barrières op trekvissen
Elke soort heeft zijn eigen ruimtelijke
verspreiding en specifieke migratieafstand.
Om de effecten van barrières op deze
soorten te vergelijken, hebben wij een index
gebruikt. Voor elke soort in elke rivier is de
huidige mogelijkheid voor stroomopwaartse
migratie gedeeld door de
maximale historische migratieafstand.
Voor iedere soort is het gemiddelde over
alle rivieren gebruikt om de soortmigratie
index (DCI) te berekenen. De DCI varieert
tussen 0, als alle rivieren waar de soort
oorspronkelijk voorkwam onbereikbaar
zijn, en 100 wanneer er geen migratie
beperkingen zijn. Om rivieren onderling
te vergelijken zijn vervolgens de migratiebeperkingen
van alle soorten die er
oorspronkelijk voorkwamen bij elkaar
opgeteld (Fragmentatie index: F); deze
migratiebeperking is uitgedrukt als het
percentage van de rivier dat niet bereikbaar
is.
Een rivier die voor de helft bereikbaar is,
heeft een hogere fragmentatie indexwaarde
als er oorspronkelijk meer soorten voorkwamen dan indien er oorspronkelijk slechts
een enkele oorspronkelijke soort voorkwam.
Onze analyse laat zien dat Baltische steur,
de houting en de fint het minst worden
beperkt door rivierfragmentatie; gevolgd
door witvis, Atlantische steur, en zeeprik. Pontische elft, de Adriatische steur, elft en rivierprik worden sterk beperkt door fragmentatie. Soorten waarvan het voorkomen het meest wordt beperkt wordt zijn de steuren van de Donau en de zalm en zeeforel.
De Baltische steur wordt het minst beperkt, maar dat komt mede doordat de Vistula sinds kort weer bereikbaar is door middel van een vispassage. Fragmentatie geeft de grootste beperking in de Shannon, Weser, Douro, Schelde en Severn.
Kwetsbare soorten als de rivierprik worden ernstig bedreigd door de fragmentatie van rivieren in Europa.
Prioritering van barrières
In figuren hiernaast is door middel van
stippellijntjes per rivier de winst als de
meest benedenstroomse dam in een rivier
passeerbaar wordt gemaakt gevisualiseerd.
De figuur hieronder vat dit samen, waarbij
van elke soort die voordeel heeft bij het
verwijderen van een dam de winst in
kilometers en de winst in de DCI-index
worden opgeteld.
De grootste verbetering
wordt bereikt in rivieren waar slechts één
dam de migratie van veel soorten over een
grote afstand belemmert. De Shannon in
Ierland en de Nemunas in Litouwen scoren
daarbij het hoogst, doordat zij in het
verleden veel soorten huisvesten en de
eerste dam een groot deel van het stroomgebied
onbereikbaar maakt.
De Donau
scoort daarentegen veel lager, want hier
beperkt de eerste dam de migratiemogelijkheden voor slechts 80 kilometer, tot aan de
tweede dam. Zouden beiden dammen een
migratievoorziening krijgen, dan is de
winst veel groter. Daarbij moet wel worden
opgemerkt dat het aanleggen van migratievoorzieningen niet altijd succesvol is.
In de
Donau ligt stroomopwaarts van de dam
een langgerekt meer van vele tientallen
kilometers met weinig stroming, waardoor
riviervissen een hogere sterftekans hebben.
Het verbeteren van de vismigratie kan
daarom het beste worden gerealiseerd door
het verwijderen van dammen, omdat
daarmee ook de negatieve effecten van
onnatuurlijke reservoirs bovenstrooms van
de dammen, een veranderde rivierafvoer
benedenstrooms, alsmede de sterfte bij
stroomafwaartse migratie worden beperkt.
Daarentegen kan het uitzetten van vis in
rivieren die nauwelijks optrekbaar zijn,
zonder aanvullende maatregelen zeker
niet als een duurzame oplossing worden
beschouwd.
Het effect van het weghalen van de meest benedenstroomse barrière weergegeven als de som van de verbetering van de DCI index (S_F, tabel 1) en de winst in kilometers gesommeerd voor alle in de desbetreffende rivier oorspronkelijke anadrome vissoorten (S_km).
De huidige migratiemogelijkheden (km bereikbare rivierlengte) uitgezet
tegen de totale rivierlengte (km) per soort per rivier waar de soort van
oorsprong voorkwam. De kleur van de symbolen geeft de huidige
populatiestatus weer. De stippellijn geeft de winst aan in km bereikbare
rivierlengte als het meest benedenstroomse obstakel passeerbaar
wordt gemaakt. De 1:1 lijn geeft aan dat de rivier volledig migreerbaar is.
Het getal tussen haakjes is de migratie-index (DCI).
Tenslotte
Onze studie toont aan dat er nog heel weinig onaangetaste grote Europese
rivieren zijn en dat de weinig overgebleven
levensvatbare anadrome trekvispopulaties
nagenoeg alleen in deze bereikbare rivieren
voorkomen. Voor het prioriteren van
herstelmaatregelen is kennis van rivier- en
soortspecifieke effecten van fragmentatie
op trekvissen, een absolute vereiste.