(Bron: Visionair) Met de visstand en de visserijmogelijkheden in het IJsselmeer-Markermeer is het al lang niet best gesteld. Een eensluidende mening over de oorzaken ontbrak echter. De Stichting Transitie IJsselmeer heeft het initiatief genomen om te komen tot een gemeenschappelijke feitenbasis. Wetenschappers, maatschappelijke organisaties en beroepsvissers delen nu ‘de werkelijkheid’ over het wel en wee van de visstand en de visserij in onze grootste binnenwateren.
In de periode 1980- 2016 is de visstand in
beide meren duidelijk veranderd. Op basis
van data uit monitoring is voor het IJsselmeer
de vangst per inspanningseenheid (van de
zes meest algemene soorten) grofweg
gedaald van circa 250 kilo per hectare naar
ongeveer 90 kilo per hectare. Voor het
Markermeer daalde de biomassa van circa
150 naar 40 kilo per hectare. Ofwel een
daling van de biomassa van circa 70 procent.
Snoekbaars had voor 1980 een wat betreft
biomassa goed ontwikkeld bestand, daarna
trad een sterke daling op. Het bestand
schommelt in recente jaren, maar deze
schommeling speelt zich af op een veel
lager niveau dan in de jaren 70. Spiering is
sinds het einde van de jaren 80 sterk
afgenomen; voor baars, blankvoorn en
brasem geldt dat sinds het begin van de
jaren 90. Sinds 2006 is het brasembestand
tot een zeer laag niveau gedaald.
Afname meerjarige vis
Voor alle bestanden geldt dat het aandeel
0+ vis (één groeiseizoen oud) is toegenomen
omdat het deel oudere, meerjarige vis is
afgenomen. De aalpopulatie is sterk
teruggelopen, parallel aan de afname in het
hele verspreidingsgebied van de Europese
aal. De intrek van glasaal is al decennia laag
en ligt ook voor het IJsselmeergebied in de
ordegrootte van 1,2 - 8,4 procent van de
gemiddelde Europese intrek in de periode
1960-1980.
Door de afname van de dichtheid is het
aandeel vrouwtjes toegenomen (bij lagere
dichtheden ontwikkelen alen zich vaker tot
vrouwtjes), waardoor ook de gemiddelde
lengte en het gewicht van de aal zijn
toegenomen.
Vanaf circa 10 jaar geleden hebben in beide
meren grondels uit het stroomgebied van de
Donau hun entree gemaakt. Vooral de
zwartbekgrondel is zeer talrijk geworden,
vooral in en nabij de oevers.
De baarsstand is in beide meren sterk toegenomen.
Complex van factoren
Zoals hiervoor geschetst zijn de veranderingen
in de visstand manifest. Voor een
beter begrip van oorzaken en gevolgen is
het van belang deze te beschouwen in een
groot tijd-ruimte-verband. Visstanden
kunnen in omvang en samenstelling worden
beïnvloed door een groot aantal factoren
variërend van menselijke invloed tot
biologische en fysisch-chemische factoren.
In de ‘gedeelde werkelijkheid’ voor het
IJsselmeer-Markermeer is sprake van een
complex van met elkaar samenhangende en
interacterende factoren die over een lange
periode optreedt. Onderstaand worden ingegaan op de belangrijkste factoren.
Afname productiviteit
De biologische productie in het IJsselmeer-
Markermeer werd in de periode
1950-1970 voor een belangrijk deel
gestuurd door de toevoer van organische
stoffen (via steden, rivieren). Ook het
voedselrijke, hoogproductieve zuidelijke
deel van het IJsselmeer leverde tot de
inpolderingen een bijdrage aan de
productie. En vanaf circa 1960 is de
productie ook in toenemende mate
gestuurd door de sterk toegenomen
belasting met fosfor en stikstof vanuit
landbouw, industrie en huishoudens.
De uitvoering van de Wet Verontreiniging
Oppervlaktewater (WVO, 1970) markeert
een ommekeer. Waterzuivering met
defosfatering, strenger mestbeleid,
fosfaatvrije wasmiddelen en andere
maatregelen werden met kracht ter hand
genomen, ook internationaal (Rijnstroomgebied).
De toevoer van nutriënten naar het
IJsselmeer-Markermeer is daardoor sterk
gedaald, voor fosfor met meer dan 80
procent. De concentratie ligt momenteel op
het niveau van die van midden jaren 50.
Daarbij ligt door waterzuivering het niveau
van de huidige organische belasting
aanzienlijk lager dan in de jaren 50.
Interne processen hebben de afgelopen
jaren de beschikbaarheid van nutriënten
verder verlaagd, zelfs tot uitputting. Zo
wordt vooral in het Markermeer een (groot)
deel van de primaire productie geremd door
vlokvorming van algen en slibdeeltjes. Het
voedselweb is daardoor danig verstoord
geraakt.
Uit de literatuur is bekend dat er een
duidelijke relatie is tussen de fosfaatbelasting
van zoetwatersystemen als het
IJsselmeer en de visbiomassa en -productie.
De recente ANT-studie (Autonome
Neergaande Trend) concludeert dat in
samenhang met de afname van nutriënten
de soortensamenstelling van het fytoplankton
is veranderd. De nieuwe soorten
algen hebben een lagere voedselkwaliteit
waardoor watervlooien (voedsel voor
jonge vis) en mosselen in conditie en/of voortplanting worden geremd. Een andere factor is de toegenomen biomassa van mosselen, die een deel van de primaire productie wegtrekt van het zoöplankton, waardoor er minder voedsel is voor jonge vis.
De waarneming van vissers dat er wel veel
kleine vis is maar dat deze niet doorgroeit
kan (deels) hierdoor worden verklaard.
De toegenomen helderheid van het water
leidt ook tot ander gedrag van de vis.
Soorten als snoekbaars en spiering
migreren naar dieper water. Dit is echter
maar zeer beperkt beschikbaar. Dit leidt tot
aggregaties van vissen, met een sterk
verhoogde kans op sterfte door predatie
en/of onttrekking door visserij.
Schematische weergave van het voedselweb van het IJsselmeer en Markermeer.
Inrichting van het watersysteem
Uit ecologisch oogpunt hebben het
IJsselmeer en Markermeer een sterk
kunstmatig karakter. De habitatdiversiteit
en het aandeel aan ondiepe gebieden (mede
door de inpolderingen en het onnatuurlijke
waterpeil) zijn relatief gering. Feitelijk
bestaat het water uit twee grote ‘bakken’
met een geringe invloed van oevermilieus.
In natuurlijke meren is het aandeel
oevermilieus veel groter. Oeverlanden die
seizoensmatig onderlopen en droogvallen
zorgen voor productie en transport van veel
nutriënten en organismen naar het open
water areaal. Een situatie die in het
IJsselmeer en Markermeer vrijwel
ontbreekt.
Het grotendeels ontbreken van functionele
oevermilieus en de daaruit afkomstige
nutriëntenbijdrage aan de productiviteit van
het water is echter altijd gemaskeerd geweest
door de hoge externe belasting van de meren.
Nu deze sterk is afgenomen manifesteert het
gemis zich pas. Dit verschijnsel speelt
overigens in vrijwel alle Nederlandse wateren
als gevolg van het verdwijnen van
vloedvlaktemilieus en de sterk gereguleerde
waterpeilen.
Vanuit het oogpunt van visproductie is
de huidige situatie dubbel ongunstig:
de externe belasting is weliswaar teruggebracht
naar de vroegere situatie, maar de
inrichting en de peilfluctuaties blijven
onnatuurlijk waardoor de visproductie extra
laag wordt. De onnatuurlijke inrichting
maakt het meer ook extra gevoelig voor
invasies van exoten.
De zwartbekgrondel lijkt van belang voor het in stand houden van de aalscholverpopulatie in het Markermeer en IJsselmeer.
Toename exoten
Het aandeel exoten in het IJsselmeer
en Markermeer neemt nog steeds toe.
Hieronder diverse soorten die een
duidelijke impact hebben op voedselketens.
De driehoeks- en recentelijk de
quaggamossel worden gezien als sleutelorganismen
in het ecologisch functioneren
van beide wateren. De driehoeksmossel
vertoonde aanvankelijk een (forse) toename
van de dichtheid maar deze is weer sterk
afgenomen, eerst in het Markermeer begin
jaren 90 en vervolgens 10 jaar later in het
IJsselmeer.
De oorzaak voor de afname
moet waarschijnlijk worden gezocht in de
nutriëntenafname, in het Markermeer
versterkt door de hoge sliblast. Quaggamosselen
zijn vanaf 2007 in het IJsselmeergebied
aanwezig. Al in 2009 waren de
dichtheden van deze filter-feeders zo hoog
dat in het zuiden van het IJsselmeer en het
IJmeer de helderheid van het water in het
voorjaar sterk is toegenomen. Sinds 2013 is
de helderheid ook in de westelijke delen
van het Markermeer toegenomen. Uit een
onderzoek in 2012 bleek dat in gebieden
met hoge mosseldichtheden relatief lage
dichtheden van groter zoöplankton en
spiering voorkwamen.
Visetende watervogels
De aalscholverpopulatie nam in de periode
1970-1990 sterk toe door het wegvallen
van bejaging, het grote aanbod aan prooivis en het beschikbaar komen van nieuwe
broedgebieden zoals de Oostvaardersplassen.
De totale broedpopulatie is inmiddels
afgenomen tot het niveau begin jaren 80.
De aalscholver is een opportunistische
predator en heeft een relatief brede
voedselkeus. Aalscholvers consumeerden bij
de populatieomvang van eind jaren 90 (er
zijn nu minder aalscholvers) naar schatting
jaarlijks circa 2.000 ton vis in het hele
IJsselmeergebied, inclusief de randmeren en Flevoland (gegevens periode 1996-2000).
Pos, blankvoorn en baars vormden de
hoofdmoot van het menu. De recent
toegenomen zwartbekgrondel prijkt
inmiddels ook op de menukaart van de
aalscholver en lijkt van belang te zijn voor
de instandhouding van de huidige populatie.
Van de andere soorten visetende watervogels
is slechts beperkte informatie aanwezig
over het dieet. Het belang van spiering voor
soorten als zwarte stern en visdiefje lijkt
echter evident.
De consumptie van vis door visetende
watervogels is voornamelijk volgend op de
visproductie. Dat betekent echter niet dat
visetende watervogels geen impact hebben
op de visstand. Het grote aandeel jonge vis
in het bestand wordt waarschijnlijk mede
veroorzaakt door een combinatie van de
predatiedruk door visserij en aalscholvers.
Aalscholverpredatie kan leiden tot verschuivingen in de leeftijdsopbouw van vissen.
Beroepsvisserij
De veranderingen in het visbestand zijn ook
waarneembaar in de geregistreerde
aanlandingen door de visserij. Aal, baars,
snoekbaars en spiering laten in een
langjarige periode een duidelijke dalende
trend in aanlandingen zien. Soorten als
brasem en blankvoorn laten tot 2010 een
lichte stijging zien, primair omdat de visserij
op deze soorten toenam ter compensatie
voor de afname van de hiervoor genoemde
soorten.
Na het kuilverbod is vanaf 1970 de
schubvisvisserij sterk toegenomen. Na de
daling van de nutriëntenproductie vanaf
1985 heeft de visserij-inspanning hiermee
echter geen gelijke tred gehouden.
De invloed van de visserij op het visbestand
is groot. De leeftijdsopbouw van de
schubvisbestanden is zeer sterk veranderd;
het aandeel grote (maatse) vis is sterk
afgenomen wat moeilijk anders te verklaren
is dan door de visserijdruk.
De visserij heeft bijgedragen aan de verdere
afname van het brasem- en blankvoornbestand.
Brasem en blankvoorn jagen door
hun gedrag de interne belasting met
voedingsstoffen aan. De visserijdruk op
brasem en blankvoorn leidt daarmee tot
een verdere daling van de productiviteit van
het water.
Aan de afname van spiering ligt een
complex van factoren ten grondslag.
Visserij heeft een aantoonbaar effect op de
populatieomvang. Maar het feit dat spiering
niet duidelijk herstelt sinds het geregeld
gesloten houden van de visserij sinds 2003,
bevestigt dat de visserij niet de enige factor
is die invloed op de populatieomvang van
spiering uitoefent. Wat betreft de aal
voldoet de populatie niet aan de Europese
doelstellingen van de Aalverordening. In het
IJsselmeer-Markermeer is visserij de
belangrijkste oorzaak van door menselijk
handelen veroorzaakte aalsterfte.
Vanaf de jaren 90 hebben er diverse
saneringsrondes en verplichte reducties in
de hoeveelheden vangtuigen plaatsgevonden,
met als doel de invloed van de visserij op
de (afnemende) visstanden te beperken.
De relaties tussen visserij, aanlandingen en
bestanden zijn echter niet of nauwelijks
kwantificeerbaar omdat de werkelijke
visserij-inspanning niet bekend is (pas
recent is een registratieplicht van kracht
geworden). Hoewel het aantal visserijbedrijven
gestaag is afgenomen is de daling
van de visserijdruk parallel verlopen aan de
daling van de nutriënten/visproductie vanaf
1985. De invloed van de visserij in de tijd op
het visbestand is daarmee altijd relatief
groot gebleven. Mede als gevolg van de
teruglopende visbiomassa en daarmee de
vangsten, is ook het aantal visserijbedrijven
rondom het IJsselmeer en Markermeer sterk
afgenomen. Anno 2000 waren er nog circa
60 schepen fulltime actief op het IJsselmeer,
in 2013 was dat aantal afgenomen tot zo’n
20-25.
Het aantal beroepsvissers is in nog geen twintig jaar tijd gedaald van ruim 60 naar 25.
Sportvisserij
Het gebruik van het IJsselmeer door
sportvissers is in recente jaren met een
geschat aantal van enkele duizenden
vistrips per jaar nog slechts een fractie van
het gebruik in de jaren zeventig (toen circa
64.000 vistrips). Sportvissen vanaf
charterschepen vindt niet meer plaats.
Zolang er geen sprake is van verbetering
van de visstand, wordt er geen toename van
het aantal sportvissers verwacht. Doordat
er weinig sportvissers zijn en het
meenemen van vis is gereguleerd, is de
onttrekking van vis door sportvissers op
de schaal van het gehele IJsselmeer-
Markermeer verwaarloosbaar.
Naast de reguliere sport- en beroepsvisserij
is er ook nog een onbekende hoeveelheid
illegale vangst met grote vistuigen en de
hengel (stroperij), met eveneens een
onbekende impact op de visbestanden.
Het vervolg
Bezien vanuit de beschreven oorzaken
kunnen maatregelen voor verbetering van de situatie worden gezocht in enerzijds
eigenschappen van het watersysteem en
anderzijds de onttrekking door de beroepsvisserij.
Een meer uitgebreide beschouwing
van het effect van mogelijke maatregelen is
binnen de Stichting Transitie IJsselmeer
geagendeerd. Hierbij is gekozen voor een
vergelijkbaar proces van ‘gedeelde
werkelijkheid’.
Brasem komt in het IJsselmeer en Markermeer nog maar sporadisch voor.