(Bron: Visionair) In 2018 gaan de Haringvlietsluizen op een kier. Het Droomfondsproject Haringvliet wil daar een groot succes van maken. Als onderdeel van het project deed visdeskundige Jaap Quak van Sportvisserij Nederland onderzoek naar de visstand voor de afsluiting. Tevens kijkt hij naar de toekomst. Zijn rapport is leerzaam, verrassend en realistisch.
Voor het Haringvliet is 2018 een heel belangrijk jaar omdat
dan het zogeheten Kierbesluit eindelijk zijn beslag krijgt.
Concreet komt het erop neer dat ook bij vloed een beperkt
aantal schuiven in de Haringvlietdam geopend blijven. Dat
betekent dat zout water tot op zekere hoogte het nu nog
zoete Haringvliet kan binnendringen. Deze menging van
zoet en zout in verschillende gradaties gaat ontegenzeggelijk
een positieve invloed hebben voor de ecologische
waarde van de monding van het grootste rivierensysteem
van West-Europa.
Behalve plankton, garnalen, vlokreeften,
schelpdieren, vogels enzovoort, moeten ook (trek)vissen
gaan profiteren als de barrière tussen zoet en zout wegvalt.
“De dam is nu nog een muur waartegen de vis zijn neus
stoot”, zegt Quak.
Even voor de duidelijkheid, de Haringvlietdam vormt voor
vissen die richting zee willen meestal geen beletsel, hoewel
het wel een heftig achtbaanritje kan zijn. Andersom is het
voor een trekvis nagenoeg onmogelijk om de Haringvlietdam
stroomopwaarts te nemen. “Daar tegenop
zwemmen gaat niet. Het spuien gebeurt bij eb. Dat water
heeft dan zo’n enorme stroomsnelheid, daar komt zelfs een
zalm niet tegenin.” Zoetwatervissen die aan de zeezijde
van de dam terechtkomen zijn daardoor ook ten dode
opgeschreven.
Behoorlijke baard
Het Kierbesluit is een dossier met een behoorlijke baard. Al
decennia geleden waren er plannen, waaraan de Europese
Kaderrichtlijn Water een verdere impuls heeft gegeven. Die
verplichtte de EU-lidstaten te zorgen dat uiterlijk in 2027
het oppervlaktewater chemisch schoon en ecologisch op
orde is. Overal in Europa gingen de nationale regeringen
aan de slag om de waterkwaliteit (verder) te verbeteren en
vooral ook migratiebarrières te verminderen. Rijkswaterstaat,
dat samen met de waterschappen die taken in
Nederland ter hand nam, zag in dat de Haringvlietdam een
belangrijke, zo niet de belangrijkste horde was die geslecht
moest worden. Een eerste studie daarnaar was overigens
al in 1997 gedaan. Hoewel de dam er pas drie decennia ligt, kwamen er veel bezwaren tegen een openstelling van de Haringvlietdam.
Met name de vrees van schade van zout water voor de landbouw en de drinkwatervoorziening zorgde voor jaren oponthoud: 2004 werd 2008, vervolgens lukte 2010 ook niet, maar in 2013 ging er dan toch een klap op; het wordt nu echt 2018. Dat werd tijd ook, want in het achterland van de Rijn begonnen andere landen te morren over het Nederlands getreuzel met de verbetering van de migratie voor trekvissen.
Ankerkuilvisserij ter hoogte van Strijensas, 1885. De kuilen zijn gehesen bij wisseling van het getij.
Ambitieus pakket
Het Droomfondsproject Haringvliet loopt met een ambitieus
pakket maatregelen vooruit op de gedeeltelijke
opening van de sluizen in 2018. De naam komt letterlijk
voort uit een notitie waarmee zes groene organisaties
hun droom voor het Haringvliet van de toekomst voorlegden
aan de Nationale Postcode Loterij. De partners
zijn Ark Natuurontwikkeling, Natuurmonumenten,
Staatsbosbeheer, Vogelbescherming Nederland en het
Wereld Natuur Fonds, organisaties die verder geen introductie
behoeven. Sportvisserij Nederland behoort als
zesde partij niet tot de direct begunstigden van de
Postcode Loterij, maar is er door de anderen bij gevraagd,
met name vanwege de knowhow ten aanzien van behoud
en verbetering van de visstand.
Quak: “Wij hebben veel
kennis in huis. Van vismigratie, de problematiek van
de aal, herintroductie van de steur, de invloed van
waterkrachtcentrales. Die brengen wij in bij het Droomfondsproject.
Daarnaast is sportvisserij natuurlijk een
belangrijke vorm van gebruik op het Haringvliet.”
Via het deelproject Monitoring draagt Quak mede bij aan het plan voor natuurherstel van het Haringvliet. Er zijn zes deelprojecten: Behalve Monitoring zijn dat Recreatie, Natuurontwikkeling, Steur, Schelpdierbanken en Visserij. Het Droomfondsproject benut het Kierbesluit als een kans om het Haringvliet wat van zijn oude glorie als biodiversiteitshotspot terug te geven.
Naast het bevorderen van de ecologische waarde van
het Haringvliet wordt er ook gezorgd dat de mens van de unieke natuur kan genieten. Mede gezien deze belofte is het Haringvliet samen met de Biesbosch beloond met de juryprijs van ‘Het Mooiste Natuurgebied van Nederland”.
Reality check
Jaap Quak vindt het Droomfondsproject een geweldig
initiatief zeker gezien de resultaten van zijn, historisch
onderzoek Het openen van de sluizen is een belangrijke
stap. “Het is echter niet zo simpel als ‘zet dat ding
open en dan komt het allemaal goed’.” In zijn studie
heeft Quak de visstand onderzocht in de eeuw die voorafging
aan het afsluiting van het Haringvliet in 1971. De
aanleg van de Haringvlietdam was een laatste klap
voor de onderwaterbiodiversiteit in de Rijndelta. Uit
Jaap’s onderzoek blijkt dat de teloorgang al veel eerder
was begonnen “In Duitsland startte in 1820 de zogeheten
Tulla-correctie in de Hochrhein.
In deze periode
werden hele stukken rivier rechtgetrokken, zand- en
grindbanken weggebaggerd, bochten afgesneden,
de rivier werd in een keurslijf gedwongen.”
Er volgt een periode van 150 jaar van verstuwing,
bevolkingsgroei, toenemende watervervuiling, industrialisatie
en overal worden dijken en dammen gebouwd om overstromingen te voorkomen. Er verschijnen vanaf 1900 waterkrachtcentrales. Ondertussen gaat bij ons
vooral op de benedenrivieren de intensieve, mechanische zegenvisserij op zalm, steur en elft als van oudsher door “Wat je ziet is dat vissoorten die het verst landinwaarts
trekken als eerste verdwijnen. Dat waren de zalm en de steur. Dat zijn soorten met de meest
specifieke habitatseisen. Daarna ging de elft.
Door het
verdwijnen van de zalm, steur en elft stapte de visserij
over op de fint en spiering. Daarna hebben ook bot en
aal veel te lijden gehad van de visserij.”
Er was dus al veel kapot voordat het Haringvliet werd
afgesloten. “Zou het Haringvliet rond 1920 zijn afgesloten
dan zou het effect daarvan nog veel omvangrijker
en meer zichtbaar zijn geweest”, schrijft Quak dan ook
in zijn rapport.
Het oorspronkelijke Haringvliet was een paradijs voor vissen.
Kraamkamer voor vissen
Een tweede belangrijke openbaring is dat het Haringvliet
veel meer betekenis voor de visstand had dan
voorheen werd aangenomen. Het is niet alleen de voordeur
voor een groot deel van het achterland ten westen
van de Alpen; Duitsland, Frankrijk, Zwitserland en
Luxemburg. Het Haringvliet-estuarium was ook een
belangrijk opgroeigebied voor een groot aantal vissoorten.
En dat gold zowel voor typische soorten voor
riviermondingen – spiering, bot, haring en aal – als
voor echte trekvissen zoals zalm, elft, fint en rivierprik.
Juist doordat de riviermonding het hele jaar door zo’n
dynamische mengelmoes van watertemperaturen,
stroomsnelheden, rivierwaterafvoeren en zoutgradiënten
vormde, kon het systeem aan de specifieke
eisen van zeer veel vissoorten voldoen. “Het Haringvliet
heet niet voor niks zo. Dat is omdat het er ooit
werkelijk wemelende van de haring, vooral jonge haring.
Mijn studie wijst duidelijk op het belang van het Haringvliet
als kraamkamer. Er waren allerlei gradaties tussen
zoet en zout. Die jonge vissen zochten zelf wel uit bij
welk zoutgehalte ze zich het lekkerst voelden.”
Juist de aanwezigheid van enorme hoeveelheden jonge
haring en spiering maakte ooit dat grotere (trek)vissen
er een gedekte tafel aantroffen. Zo konden de jonge
trekvissen krachten opdoen voor hun reis naar de
opgroeigebieden in zee en oceaan.
Geen hoge pet
Van het huidige Haringvliet als vissenhabitat heeft
Quak geen hoge pet op. “Het is niet zo erg als het IJsselmeer.
Dat is inmiddels een met basalt afgebakende bak
dood water. Maar het Haringvliet is nu snel aan het
veranderen, mede door de opmars van de quaggamossel
en exoten. Het wordt helderder, er komen meer
planten, maar het is ook een laag productief systeem
aan het worden.”
Kijkend naar de toekomst zegt Quak dat juist een
toename van het ‘kleine grut’ de sleutel is voor een
succesvolle wederopstanding van het gehele ecosysteem.
“.
We moeten er voor zorgen dat de basis er is.
Jonge haring en spiering zijn de dragers van het
ecosysteem,
het begin van de voedselketen.”
Maar in het Droomfondsproject gaat ook veel aandacht
uit naar de moeilijke klanten die aan het eind van
de voedselketen stonden, maar ook als eerste het
loodje legden: de zalm en de steur. “Die aandacht is terecht”, vindt Quak. “Het zijn de soorten die het meest tot de verbeelding spreken bij het grote publiek.”
De belangrijkste belemmering voor vissen wordt in 2018 een toegangspoort.
Europese steur
Los van het Droomfonds loopt er in Nederland al sinds
2012 een project van het Wereld Natuur Fonds, Ark
Natuurontwikkeling en Sportvisserij Nederland om de
Europese Atlantische steur in de grote rivieren terug te
brengen. Daartoe zijn in de Nieuwe Maas bij Rotterdam
en in de Waal bij Nijmegen enkele tientallen steuren
uitgezet. Deze zijn afkomstig uit de Franse Gironde,
het estuarium van de Garonne en de Dordogne, waar
zich nog een natuurlijke populatie heeft weten te
handhaven.
Het spreekt voor zich dat de initiatiefnemers dit project
ook laten aanhaken bij het Droomfondsproject: In juni
vorig jaar zijn opnieuw gezenderde steuren uitgezet,
ditmaal als onderdeel van het Droomfondsproject.
Alle steuren zijn inmiddels naar open zee vertrokken.
De hoop is dat ze heelhuids in onze wateren terugkeren
en ongeschonden de weg naar de paaigronden stroomopwaarts
weten te vinden. De eerste terugkomers
worden in 2018 verwacht. In theorie is het dus mogelijk
dat ze de eerste steuren in de geschiedenis zullen zijn
die de Haringvlietdam stroomopwaarts weten te
passeren.
Voor de zalm lopen er projecten in de verschillende
zijrivieren en de bovenlopen van het Rijnstelsel. Net als
bij de steur gaat het erom dat de vissen
als eerste bij hun paaigronden moeten
kunnen komen. “De steur trok vele honderden
kilometers de rivier op, naar de Mittelrhein”, zegt Quak.
“Tot aan de Moezel aan toe. Steuren blijven wel op de
hoofdstroom waar ze paaien op grindbanken in dieper
water. Het substraat bestaat daar uit vrij grote stenen.”
Zalm
De zalm zoekt het nog hogerop, waarbij hij exact de
beek weet te vinden waar hij ter wereld is gekomen.
Deze eigenschap – homing genoemd – maakt het moeilijker
om zomaar zalm uit te zetten. Zalm kweken is op
zich niet zo moeilijk, de kneep zit ‘m in het settelen van
een populatie die zich op natuurlijke wijze kan voortplanten.
“Eigenlijk had elke zijrivier wel zijn eigen
zalmras of ecotype. De ene zalm is de andere niet.
Vroeger trok de zalm jaarrond onze rivieren op. Je had
kleine zomerzalmen, grote zomerzalmen, winterzalmen
en Sint-Jacobszalmen.”
Kort door de bocht gesteld waren het dus allemaal
zalmen, maar de zalmen van verschillende zijrivieren
hadden een leefwijze ontwikkeld die was gericht op
hun specifieke paaigebied. “Dat is dus ook de reden dat
herintroductie van de zalm vaak tegenvalt, het is hogeschoolwerk.”
Een andere moeilijkheid is dat het eigenlijk
nauwelijks bekend is waar de Rijnzalmen uithingen
in hun tijd op zee. “Ik denk de Faeröer Eilanden, Groenland,
IJsland of de Noorse kust. Net als de zalmen uit
de Theems en Schotland.
Dan is een Franse zalm waarschijnlijk
minder geschikt voor de Rijn, want die zal
echt niet eerst door het Kanaal gezwommen zijn om
naar de Noordzee te trekken.” Volgens Quak trokken in
de hoogtij jaren 300.000 tot 500.000 zalmen onze grote
rivieren op. Die aantallen zullen we nooit meer terugzien.
“We zitten met het Rijnsysteem in zo ongeveer het
meest geïndustrialiseerde stukje van de wereld. Ik denk
dat als we op basis van natuurlijke voortplanting 10.000
tot 20.000 zalmen kunnen terugkrijgen we onszelf een
heel groot compliment mogen maken.”
De paaigronden stroomopwaarts zijn er hier en daar
nog wel, maar sporadisch. Is er nog veel te repareren?
“Een groot deel van de paaigronden is gewoon weg.
Daar staan nu huizen, of industrieterreinen. In klein
verband kunnen we nog wel grindbanken aanleggen en
schoonhouden, beken weer laten meanderen of elzen
langs beken planten. Maar eerst moeten de paaiplaatsen
simpelweg bereikbaar zijn.”
Heft in handen
Aan het begin van het grootste riviersysteem van West-
Europa hebben wij hier in Nederland het heft in handen.
“Het openstellen van een aantal schuiven in het Haringvliet
is daarvoor een stap in de goede richting.
Afgesproken is dat het zoute water mag komen tot de
denkbeeldige lijn tussen de monding van het Spui
en Middelharnis, vlak bij de westpunt van het eiland
Tiengemeten.”
Het 'aanrijden van de zegen': met de stoomspil werd de voorzijde van de zegen naar de zegenkade getrokken, waarna met paardenkracht en een windas de zegen bij de verder stroomafwaarts gelegen 'haalbollen' werd binnengehaald.
Het historisch onderzoek van Jaap Quak is grondig. Hij
heeft de periode 1870-1970 onderzocht. Daarbij keek
hij niet alleen naar het Haringvliet, maar ook naar het
Hollands Diep en het Goereese Gat, samen het estuariene
systeem dat de poort tussen zoet en zout vormde.
De afsluiting van het Haringvliet was een laatste klapvoor de visstand, na watervervuiling, overbevissing, verlies en onbereikbaarheid van paaigronden. We weten ook dat het Haringvliet een belangrijke functie had als kraamkamer voor jonge prooivis en als gedekte tafel voor alle vissen en vogels die weer van dat kleine grut leven.
Het is dan niet meer dan logisch dat dit watersysteem
zo veel mogelijk zijn functie als aanjager van een heel
ecosysteem moet zien terug te krijgen. We moeten
echter niet te veel treuren over wat er in de afgelopen
eeuwen verloren is gegaan. Dat Quak daar in zijn rapport
desondanks veel aandacht aan besteedt is terecht.
Dromen zijn leuk, maar ze komen alleen maar uit als ze
realistisch zijn. Aan de andere kant; niet eens zo heel
lang geleden was er nog amper leven mogelijk in onze
rivieren, maar nu hebben we de waterverontreiniging al
ver teruggedrongen en de visstand heeft zich tot op
zekere hoogte weten te herstellen. Het is hoog tijd dat
we dat herstel naar een hoger plan gaan tillen. Het Kierbesluit
en het Droomfondsproject kunnen daar een
grote bijdrage aan leveren.
Dynamiek
Om de populatie van trekvissen te verbeteren moeten
we goed kijken naar de productiviteit van het water en
het voedselweb, stelt Quak. Hij hoopt dat het Haringvliet
zijn naam weer eer zal aandoen. De dynamiek
tussen zoet en zout zou tot een grote toename van jonge
haring en spiering, plankton, kreeftachtigen en weekdieren
moeten leiden. Maar hoe zou het Haringvliet er
anno 2050 moeten uitzien als hij voluit mocht dagdromen?
“Dan zie ik zilveren stromen van vissen”, zegt
hij poëtisch. En concreet? “Ik zie overal visetende vogels
rondvliegen. De waterkolom wemelt van de garnalen en
vlokreeftjes. Op de bodem scharrelen jonge botjes rond.
Glasaaltjes trekken op langs de oever. Verderop springt
een zalm vol uit het water, even later zie ik een zeeforel
jagen. Het water ruikt naar komkommer,
dat is de geur
van de spiering. In april en mei trekken elft en fint het
Haringvliet op. En dan is het 21 juni, de langste dag ...
De steurtrek is dan op zijn hoogst. Opeens duikt er
eentje even op aan de oppervlakte. Ja, dat zie ik.”
De aal zal als prominente trekvis profiteren van de sterk verbeterende intrekmogelijkheden door de kier.