Zwartooglipvis

Herkenning: 1. Stevig gebouwde vis, meestal groenbruin met een rode tint, maar variabel in kleurpatroon. Mannetjes met blauwe strepen aan de onderzijde van de kop. Eén rugvin met 15-17 stekels en 8-10 vinstralen. 2. Spitse snuit en vlezige lippen. 3. Achterrand van de voorkieuwdeksel fijn gezaagd. 4. 32-36 schubben in de zijlijn. 5. Meestal met een donkere, kommavormige vlek direct achter het oog en vaak met een donkere vlek op de staartwortel.
Verspreiding: Noordoost-Atlantische Oceaan van Marokko tot halverwege Noorwegen, westelijke Middellandse Zee, Noordzee. Wordt langs de Nederlandse kust met name in de Zeeuwse wateren incidenteel waargenomen door duikers.
Leefwijze: Leeft voornamelijk op rotsbodems in ondiep water vanaf de getijdenzone tot een diepte van 30 meter. Maakt in de vroege zomer in rotsspleten een nest van wier dat door het mannetje wordt bewaakt.
Voedsel: Vooral kreeftachtigen en schelpdieren.

* Naam van de eerste auteur die de vissoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde. Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staan de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.