Puitaal
Puitalen
Zoarces viviparus, (Linnaeus, 1758)*
Lengte afgebeelde vis: 15 cm
Lengte tot circa: 50 cm
Toelichting
Herkenning: 1. Langgerekte bodemvis met geelbruine rug en flanken met schuine donkere vlekken. Lichaam loopt in een punt uit. Zeer kleine schubben en een dikke slijmhuid. 2. Zeer lange, zoomvormige rug- en anaalvin, vergroeid met staartvin. 3. Grote ronde borstvinnen. 4. Buikvinnen zwak ontwikkeld en voor de borstvinnen geplaatst. De puitaal bezit groene (niet giftige) wervels en graten.
Verspreiding: Noordoost-Atlantische Oceaan, Noordzee en Oostzee. Komt langs de Nederlandse kust en in de zeegaten algemeen voor, maar wordt zeldzamer, waarschijnlijk als gevolg van de klimaatverandering.
Leefwijze: Leeft op de bodem in de wierzone, vooral op mosselbanken. Trekt ’s winters naar dieper water tot een diepte van 20 meter. Paait in augustus en september. Het vrouwtje zet geen eieren af, maar wordt inwendig bevrucht en brengt volledig ontwikkelde jongen ter wereld.
Voedsel: Vlokreeften, wormen en weekdieren.
Naamgeving: Viviparous blenny Aalmutter Loquette
Een "V" betekent dat de vissoort in de Visserijwet is opgenomen.
Een "R" betekent dat de vissoort is opgenomen op de Rode lijst.
Meer informatie
* Naam van de eerste auteur die de vissoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde. Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staan de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.